In januari 2020 kwamen de eerste berichten over een uitbraak van een nieuw virus in de Chinese stad Wuhan. Sindsdien is er (toenemende) discussie over de ernst ervan, de maatregelen die genomen zijn, het testbeleid, de betrouwbaarheid van de PCR-test, de effectiviteit en veiligheid van vaccins, etc, etc. Een probleem hierbij is dat er ongenuanceerde en onjuiste berichten over verschijnen die de opvattingen van iemand in een verkeerde richting kunnen beïnvloeden. In dit artikel een bespreking van enkele voorbeelden daarvan.
Door Rob van Berkel, onderzoeksdiëtist en geïnformeerde leek op het gebied van virologie en immunologie. Er is zorg besteed aan een juiste onderbouwing van uitspraken, maar door de vele studies die gepubliceerd zijn (en nog gaan worden) is volledigheid niet nagestreefd.
Niet iedereen heeft dezelfde opvattingen over corona
SARS-CoV-2 (het nieuwe coronavirus) blijft de gemoederen bezighouden en de spanningen lopen soms hoog op. Niet iedereen heeft namelijk dezelfde opvattingen over wat er zich afspeelt en dat leidt tot verdeeldheid. In grote lijnen kun je drie verschillende groepen mensen onderscheiden:
- Een groep mensen met de opvatting dat SARS-CoV-2 een probleem is en dat de maatregelen die de regering neemt nodig zijn om SARS-CoV-2 en COVID-19 onder controle te krijgen.
- Een groep mensen met de opvatting dat de maatregelen niet nodig zijn en dat het allemaal bedrog is van de elite en wereldleiders om uiteindelijk de wereldmacht over te nemen. Ze vinden de informatie van officiële instanties als het RIVM, CDC, WHO, de regering, de main stream media (MSM), gerenommeerde virologen (prof. dr. Marion Koopmans, prof. dr. Ab Osterhaus, dr. Anne Wensing, etc) die grotendeels achter het beleid staan en de vele ‘factcheckers‘ onbetrouwbaar.
- Een groep mensen die ergens tussen de twee bovenstaande groepen in zit.
Iedereen mag natuurlijk zijn/haar eigen opvattingen hebben. Zolang daar valide argumenten voor aangedragen worden is daar weinig mis mee. En er zijn zeker argumenten om het niet met alle, door de politiek, genomen maatregelen eens te zien. Het kan echter zijn dat een opvatting op ongenuanceerde en onjuiste berichten is gebaseerd. Over SARS-CoV-2 en aanverwante onderwerpen verschijnen namelijk veel berichten die afwijken van wat overheden en officiële instanties zeggen. Niet zelden zijn die berichten ongenuanceerd of onjuist terwijl die toch massaal geplaats, gedeeld en geliked worden. Dat kan de opvattingen van (groepen) mensen beïnvloeden wat een onwenselijke situatie is.
Kloppen de afwijkende berichten over het coronavirus?
De groep mensen met de opvatting dat de coronapandemie bedrog is en dat de vaccins niet effectief en zelfs schadelijk zijn, maakt dat duidelijk op sociale media en daarbuiten (demonstraties, rechtszaken). De uiteenlopende berichten die ze verspreiden en de overtuiging waarmee ze dat doen veroorzaakt verwarring over de ernst van het coronavirus en het nut van de maatregelen en vaccinatie. Maar kloppen die berichten wel? Ongetwijfeld zitten er berichten tussen die kloppen, maar zeker niet altijd. Regelmatig zitten er berichten tussen die ongenuanceerd, onjuist en selectief gekozen zijn. Het is dus niet zo dat die groep per definitie objectief onderzoek heeft gedaan, kritisch nadenkt, weet waar die over praat en ‘wakker‘ is, zoals regelmatig wordt gesuggereerd. Die groep neemt bepaalde standpunten in en geconstrueert daarmee een eigen ‘waarheid‘ waar niet aan te tornen valt, ongeacht de argumenten die aangedragen worden.
Wie moet nepnieuws en desinformatie aanpakken?
Uit de Mediamonitor van 2018 blijkt dat het merendeel van de respondenten (ca. 75%) vond dat technologische bedrijven (Facebook, Google/YouTube), mediabedrijven en journalisten meer moeten doen om nepnieuws makkelijker van echt nieuws te onderscheiden op internet. Een meerderheid (ca. 65%) vond dat ook de overheid hierin een rol heeft.
Op Europees niveau wordt het probleem van het verspreiden van nepnieuws en desinformatie erkend. Er wordt dan ook gewerkt aan de bestrijding ervan [1]:
“De COVID-19-pandemie (coronaviruspandemie) heeft geleid tot een ongekende “infodemie”. Een ware vloedgolf van vaak onjuiste of onnauwkeurige informatie over het virus verspreidde zich snel via sociale media. Dit kan – volgens de Wereldgezondheidsorganisatie WHO – verwarring en wantrouwen doen ontstaan en doeltreffende volksgezondheidsmaatregelen ondermijnen. Deze infodemie speelt in op de meest basale angsten van de mensen. Door de lockdownmaatregelen zijn miljoenen mensen verplicht thuisgebleven, waardoor het gebruik van sociale media is toegenomen, onder meer als middel om toegang te krijgen tot informatie; onlineplatformen, factcheckers en gebruikers van sociale media melden echter miljoenen onjuiste of misleidende berichten. Omdat het om een nieuw virus ging, bleken leemten in de kennis een ideale voedingsbodem voor de verspreiding van onjuiste of misleidende berichtgeving.”
Heeft de overheid altijd gelijk?
SARS-CoV-2 was in 2019 een nieuw virus waar niet veel over bekend was. Er werden weliswaar snel studies over gepubliceerd (als dan niet in preprint), maar de publicatiedruk ging in het algemeen ten koste van de kwaliteit [2]. Daarnaast kost het soms eenvoudigweg tijd om bepaalde resultaten en daarmee vragen beantwoord te krijgen. Het beleid was daarom gebaseerd op beperkte data en op het gedrag van, naar men aannam, vergelijkbare virussen. Het is dan niet verwonderlijk dat er, achteraf gezien, verkeerde inschattingen en fouten zijn gemaakt. Premier Rutte heeft dat ook toegegeven [3]. Maar er is nooit beweerd dat het beleid op solide wetenschappelijke gegevens gebaseerd was. Iets doen was echter beter dan niets doen en dan moeten er keuzes gemaakt worden op basis van het best beschikbare bewijs.
Een gegeven is dat door de complexiteit nooit iedereen het met genomen maatregelen eens zal zijn. Mensen verschillen in waarden en opvattingen en de maatregelen treffen niet iedereen even hard. Daarnaast is er een verschil tussen de effecten die maatregelen hebben op het individu en op de maatschappij aangezien het een infectieziekte is. Bovendien gaat het vaak om preventieve maatregelen. Dat zijn maatregelen die als doel hebben om te voorkomen dat het aantal ziekenhuisopnamen en sterfgevallen toeneemt en dat de maatschappij verder ontwricht raakt. Het ideale moment om die maatregelen te nemen is het moment waarop de problemen nog niet direct zichtbaar zijn, maar zonder ingrijpen mogelijk wel in aantocht. Inmiddels zijn we veel wijzer geworden over SARS-CoV-2, maar door de dynamiek en complexiteit ervan blijven nog veel vragen onbeantwoord, blijven er nieuwe vragen komen en blijft bijsturen aan de hand van nieuwe inzichten, ontwikkelingen en maatschappelijke behoeften nodig.
Onderschat de deskundigheid van adviesorganen niet
Wat betreft de kritiek op adviesorganen als het ‘Outbreak Management Team‘ (OMT), het RIVM en de Gezondheidsraad moet beseft worden dat daar mensen werken die deskundig zijn op hun vakgebied. Ze beschikken over meer kennis, inzicht en ervaring dan de meeste mensen die aan de zijlijn staan, waardoor ze betere afwegingen kunnen maken en betere adviezen kunnen geven. Dat besef (of die overtuiging) is er niet bij iedereen. Er is duidelijk een discrepantie tussen hoe sommige mensen denken over virologisch, immunologisch en epidemiologisch onderwerpen en hoe adviesorganen daarover adviseren.
Rechtszaken tegen de Staat der Nederlanden
Op 22 september 2021 is door de advocaten Bart Maes (Maes Law) en Maxim Hodak (Law and More) de Staat de Nederlanden (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) gedagvaard voor de invoering van het coronatoegangsbewijs [4]. Ze voerden onder andere aan dat de Staat zich met de invoering van het coronatoegangsbewijs schuldig maakt aan een onrechtmatige overheidsdaad. Volgens hen schendt de Staat met het coronatoegangsbewijs het discriminatieverbod en maakt hij een onevenredige inbreuk op diverse andere mensen- en grondrechten. Met het coronatoegangsbewijs zou een ongerechtvaardigd onderscheid worden gemaakt tussen gevaccineerden en ongevaccineerden en dus is sprake van een inbreuk op artikel 1 Grondwet en diverse internationale verdragsbepalingen. Er zijn meer mensen die daarvan overtuigd zijn en dat op social media delen alsof het een vaststaand feit is. De voorzieningenrechter oordeelde echter anders [4]:
“Het hanteren van het coronatoegangsbewijs is niet in strijd met het discriminatieverbod. Voorshands is niet gebleken dat sprake is van een verschil in behandeling waarvoor geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Ook maakt het hanteren van het coronatoegangsbewijs geen onevenredige inbreuk op andere grond- en mensenrechten en de AVG. De Staat heeft dus in redelijkheid voor het invoeren van het coronatoegangsbewijs kunnen kiezen.”
Ook rechtszaken als kort geding (spoedprocedure) tegen de Staat der Nederlanden voor onder andere de avondklok (februari 2021), alle lockdownmaatregelen (mei en juli 2021), de vaccinatiecampagne (februari en mei 2021) en het gebruik van de PCR-test (november 2020 en april 2021) zijn (ook in hoger beroep) afgewezen. Er is duidelijk een discrepantie tussen hoe sommige mensen denken over wat juridisch wel en niet mag en hoe rechters daarover oordelen.
Inhoud
- Het nieuwe coronavirus zou al veel langer bestaan
- Het coronavirus zou afkomstig zijn uit een lab in Wuhan
- Het coronavirus zou nog nooit geïsoleerd zijn
- COVID-19 zou hetzelfde zijn als griep
- COVID-19 zou niet in groep A thuishoren
- Met een wattenstaafje in de neus om te testen op het coronavirus zou je de hersenen raken
- Bij een antigeen zelftest zou de gebruiker zelf kunnen kiezen voor een positieve of negatieve testuitslag
- Het percentage positief geteste mensen zou zijn gedaald, terwijl het RIVM een stijging rapporteerde
- De PCR-test zou geen onderscheid kunnen maken tussen het coronavirus en griep
- Het CDC zou volgend jaar de PCR-test niet meer gaan gebruiken vanwege de hoge onbetrouwbaarheid
- De PCR-test zou spike-eiwitten kunnen detecteren
- De spike-eiwitten die door mRNA-vaccins worden geproduceerd zouden giftig zijn
- Het BioNTech/Pfizer-vaccin zou tot sterfte leiden
- De deelnemers aan een vaccinstudie zouden weten of ze het vaccin of placebo kregen
- Vaccins tegen COVID-19 zouden niet effectief zijn
Kader: De werking van mRNA-vaccins - Een infectie doormaken zou beter beschermen dan vaccinatie
Kader: Geen vaccin en vertrouwen op je eigen immuunsysteem?
- Door vaccinatie zou je meer kans hebben op sterfte door de deltavariant
- Vaccins zouden de mutatiesnelheid van het coronavirus doen laten toenemen
- Een toename van het aantal vaccinaties zou gevolgd worden door een toename van het aantal sterfgevallen
- Lectines uit granen en peulvruchten zouden het coronavirus de cel binnenloodsen
1. Het nieuwe coronavirus zou al veel langer bestaan
Zie voorbeeld, voorbeeld, voorbeeld, voorbeeld [5-7]
Het bestaan van coronavirussen is al lang bekend. Er zijn verschillende soorten coronavirussen met overeenkomstige kenmerken, waaronder [8]:
- Diameter ca. 80-160 nm diameter
- Positief, enkelstrengs RNA-virus
- Met enveloppe
- Met spike-eiwitten
De eerste publicatie over een coronavirus is van Schalk en Hawn en komt uit 1931 [9]. Toen werd het nog ‘Infectious Bronchitis Virus‘ (IBV) genoemd, een virus dat bij jonge kippen (2-21 dagen) ademhalingsproblemen geeft met een sterftecijfer van 40-90%. In 1965 werd door Tyrrell en Bynoe de eerste menselijke variant ontdekt [10]. Dit startte in 1960-1961 toen Tyrell met zijn team monsters afnam (keel- en neusswabs) bij jongens met verkoudheidsklachten op een kostschool. Enkele monsters konden niet op de conventionele manieren gekweekt worden. Een paar monsters, in het bijzonder met het label B814, viel op omdat het erg besmettelijk was wanneer gezonde vrijwilligers ermee werden geïnfecteerd. De ziekteverwekker kon een bacteriefilter passeren en mensen infecteren die antibiotica kregen. Het kon dus geen bacterie zijn.
Hamre en Procknow onderzochte in dezelfde periode monsters van luchtweginfecties bij medische studenten [11]. Deze monsters werden waren gelabeld als 229E. Ook deze monsters waren erg besmettelijk en testte negatief voor de bekende virussen. Met behulp van June Almeida vergeleek Tyrrell de twee virussen onder een elektronenmicroscoop en kwam tot de ontdekking dat beide virussen identiek waren aan elkaar en IBV [12]:
“Probably the most interesting finding from these experiments was that two human respiratory viruses, 229 E and B 814. are morphologically identical with avian infectious bronchitis.”
In 1971 werd officieel de naam ‘coronavirus‘ als geslacht geregistreerd, genoemd naar de corona (krans) van de zon waar de spike-eiwitten onder een elektronenmicroscoop aan doen denken. Vier jaar later kreeg het coronavirus de familienaam ‘Coronaviridae‘ [13]. Van de ‘coronavirussen’ zijn er vier soorten die, net als influenza- en rhino-virussen verkoudheidsklachten kunnen veroorzaken (CoV-229E, CoV-NL63, CoV-OC43, CoV-HKU). Drie soorten kunnen een ernstiger ziektebeeld geven (MERS-CoV, SARS-CoV, SARS-CoV-2).

Classificatie van de orde van Nidovirales toegespitst op humane coronavirussen (klik op de afbeelding voor een vergroting).
Het bestaan van coronavirussen is dus al lang bekend. Op sociale media worden berichten geplaatst met video’s van oude medische boeken en krantenartikelen waarin het woord coronavirus wordt genoemd. Bij die berichten staat dan vermeld of er wordt mee gesuggereerd dat het ‘nieuwe coronavirus‘ (SARS-CoV-2) al veel langer onder ons is, het alleen maar verkoudheidsklachten veroorzaakt en dat we voor de gek worden gehouden. Twee voorbeelden:
- In een Facebookpost staat een afbeelding van een artikel uit het ‘Agrarisch Dagblad‘ van 2 februari 1989 met de titel “Vaccin tegen coronavirus veroorzaakt nieuwe ziekten” [5]. Daar ging het echter om IBV, een gammacoronavirus dat bij kippen voorkomt.
- Op YouTube staat een filmpje waarin pagina uit een medische encyclopedie uit 1989 worden getoond waarop staat dat een coronavirus alleen verkoudheidsklachten veroorzaakt [7]. Daar gaat het echter om de meer onschuldige coronavirussen waarvan inderdaad al lang bekend is dat ze verkoudheidsklachten veroorzaken. In 1989 waren SARS-CoV, MERS-CoV en SARS-CoV-2 nog niet bekend.
2. Het coronavirus zou afkomstig zijn uit een lab in Wuhan
Er zijn verschillende theorieën over de oorsprong van SARS-CoV-2. De meest gehoorde zijn:
- Het virus is in China van dieren overgaan op mensen (zoönose).
- Het virus is ontsnapt uit een laboratorium (laboratory escape).
- Het virus is een biowapen dat ontwikkeld is in het ‘Wuhan National Biosecurity Laboratory‘.
- Het virus wordt door 5G-frequenties verspreid.
- Het virus bestaat niet.
Voor de onderste drie ontbreekt bewijs. De bovenste twee verdienen serieuze aandacht. Een internationaal team van de ‘World Health Organisation‘ (WHO) heeft daar dan ook onderzoek naar gedaan. Verschillende mogelijkheden zijn daarin onderzocht (zie onderstaande figuur).
In maart 2021 zijn de bevindingen gepubliceerd [14]. Daarin staat dat het onduidelijk is wat nu precies de oorsprong van het virus is. Meer onderzoek zou daarvoor zijn. Er wordt wel geconcludeerd dat een ontsnapping uit een laboratorium hoogst onwaarschijnlijk is [14]:
- “Based on the arguments listed, the zoonotic introduction scenario was listed as possible to likely.”
- “Based on the above arguments, the scenario including introduction through an intermediary host was
considered to be likely to very likely.” - “The consensus was that given the level of evidence, the potential for SARS-CoV-2 introduction via
cold/ food chain products is considered possible.” - “In view of the above, a laboratory origin of the pandemic was considered to be extremely unlikely.”
In juli 2021 heeft een internationale groep van 21 experts een review gepubliceerd waarin ook naar de oorsprong is gekeken [15]. Ook daar wordt aangegeven dat de oorsprong onduidelijk is. Net als de WHO wordt er geconcludeerd dat een ontsnapping uit een laboratorium hoogst onwaarschijnlijk is. Het meest waarschijnlijk is dat het virus in China van dieren naar mensen is overgegaan [15]:
“We contend that there is substantial body of scientific evidence supporting a zoonotic origin for SARS-CoV-2. While the possibility of a laboratory accident cannot be entirely dismissed, and may be near impossible to falsify, this conduit for emergence is highly unlikely relative to the numerous and repeated human-animal contacts that occur routinely in the wildlife trade. Failure to comprehensively investigate the zoonotic origin through collaborative and carefully coordinated studies would leave the world vulnerable to future pandemics arising from the same human activities that have repeatedly put us on a collision course with novel viruses.”
3. Het coronavirus zou nog nooit geïsoleerd zijn
Zie voorbeeld [16]
Wat onder ‘isoleren‘ wordt verstaan door mensen die beweren dat SARS-CoV-2 niet is geïsoleerd, is onduidelijk. Het isoleren (afzonderen) van een virus betekent in de virologie dat het virus bij de gastheer wordt afgenomen en buiten de gastheer wordt gekweekt in ‘levende‘ cellen. Bij SARS-CoV-2 is dat talloze keren gedaan en daar is uitvoerig over gepubliceerd [17-26].
Hoe wordt SARS-CoV-2 geïsoleerd?
Het isoleren van SARS-CoV-2 begint met het afnemen van een monster bij de patiënt. Dat kan met behulp van een neus- of keelswab, maar ook door speeksel, ontlasting of lavage te verzamelen (urine niet). Het monster wordt vervolgens gereed gemaakt om te kweken (groeien onder gecontroleerde omstandigheden). Bacteriën kunnen eenvoudig op kweek worden gezet door ze op een geschikte voedingsbodem te laten groeien. Bij virussen is dat lastiger omdat ze naast voeding een ‘levende‘ gastheercel nodig hebben om te kunnen groeien. Dat kan in levende laboratoriumdieren en kippenembryo’s, maar meestal worden daar cellijnen voor gebruikt. Dat zijn ‘levende‘ zoogdiercellen die onsterfelijk zijn en daardoor eeuwig kunnen blijven delen. Die cellen worden in een fles of schaaltje geplaatst en voorzien van een groeimedium, proteolytische enzymen (trypsine) en antibiotica waardoor er een ‘monolayer‘ van cellen ontstaat (celcultuur). Vervolgens worden de cellen geënt met het monster waardoor SARS-CoV-2 zich kan gaan vermeerderen. Bij het gebruik van dierlijke cellijnen kan gekozen worden voor Vero CCL-81, Vero E6 of Vero B4 (niercellen van een geel/groene meerkat) omdat die rijk zijn aan ACE2-receptoren [27]. Menselijke cellijnen waar SARS-CoV-2 op kan vermeerderen zijn Calu3 (longcellen), Caco2 (darmcellen), Huh7 (levercellen), 293T (niercellen) en U251 (zenuwcellen). Het kweken van SARS-CoV-2 in cellijnen mag alleen gebeuren in laboratoria met minimaal ‘Biosafety Level 3‘ (BSL3) [28].
Vervolgens kan met een elektronenmicroscoop het virus zichtbaar gemaakt worden, kan gekeken worden naar karakteristieke cytopathologische effecten (celabnormaliteiten door virale infectie) en kan het volledige genoom worden afgelezen. Het genoom kan vergeleken worden met andere bekende virussen waardoor achterhaald kan worden of er sprake is van een nieuw of al bekend virus. Het virus is dan geïsoleerd, krijgt een nummer en kan als ‘virus-isolaat‘ naar andere onderzoeksgroepen worden gestuurd voor verder onderzoek.

Elektronenmicroscopie van een enkel SARS-CoV-2 partikel aan het oppervlak van een Vero-cel in een ultradunne plastic sectie [26]. Rood = spike-eiwit, blauw = ribonucleoproteine (eiwit en RNA), geel = virus-enveloppe.
Het coronavirus voldoet niet aan de postulaten van Koch
De Duitse arts Robert Koch (1843-1910) is de grondlegger van de microbiologie. Het Duitse ‘Robert Kocht Instituut‘ (RKI), een autoriteit op het gebied van infectieziekten, is naar hem vernoemd. Hij ontdekte dat bacteriën de veroorzakers waren van miltvuur (Bacillus anthracis) cholera (Vibrio cholerae) en tuberculose (Mycobacterium tuberculosis). Om te bewijzen dat een pathogeen een bepaalde ziekte veroorzaakt heeft hij in 1890 vier postulaten (criteria) gepresenteerd op het ‘International Congress of Medicine‘ in Berlijn:
- Het micro-organisme moet in grote hoeveelheden voorkomen in zieke organismen (mens, dier of plant), maar niet in gezonde organismen.
- Het micro-organisme moet kunnen worden gekweekt.
- Het gekweekte micro-organisme moet in staat zijn om bij gevoelige maar gezonde proefdieren de ziekte te veroorzaken.
- Uit het zieke proefdier moet opnieuw het micro-organisme geïsoleerd kunnen worden, dat hetzelfde moet zijn aan het eerder gekweekte micro-organisme.
Er wordt weleens gezegd dat SARS-CoV-2 niet de ziekteverschijnselen (COVID-19) veroorzaakt omdat niet voldaan is aan de Kochse postulaten. Aan de belangrijkste postulaten voor het aantonen van causaliteit is echter voldaan [29]:
“Although it has been determined by bioinformatics that the pathogen that causes this epidemic is a novel coronavirus, it is necessary that this is confirmed by animal experiments (following Koch’s postulates)7. Previous clinical studies have confirmed the isolation of the virus from hosts with the disease and cultivation in host cells1. Here we show that, after the experimental infection of hACE2 mice with one of the earliest known isolates of SARS-CoV-2, our mouse model of SARS-CoV-2 infection exhibits viral replication in the lungs characterized by moderate interstitial pneumonia—similar to initial clinical reports of pneumonia caused by SARS-CoV-28. Moreover, we also observed specific antibodies against SARS-CoV-2 and re-isolated the virus from infected mice.”
“Our results demonstrate the pathogenicity of SARS-CoV-2 in mice, which—together with previous clinical studies1—completely satisfies Koch’s postulates7 and confirms that SARS-CoV-2 is the pathogen responsible for COVID-19.”
De Kochse postulaten zijn echter niet waterdicht en dat ontdekte Koch zelf ook. Hij was er bijvoorbeeld (terecht) van overtuigd dat lepra en cholera door micro-organismen werden veroorzaakt, maar dat kon hij niet bewijzen aan de hand van zijn vier postulaten. Verder kon hij de bacterie die cholera veroorzaakt (Vibrio cholerae) zowel bij zieke als gezonde mensen aantonen. Dat strookt niet met zijn eerste postulaat. Een andere beperking is dat de postulaten gericht zijn op bacteriën. Virussen en DNA waren toen immers nog niet bekend en er waren nog geen elektronenmicroscopen om virussen te kunnen waarnemen. Bij virussen (en soms ook bij bacteriën en andere micro-organismen) is het niet altijd mogelijk om aan alle postulaten te voldoen:
- Veel virussen veroorzaken niet bij alle geïnfecteerde personen ziekteverschijnselen (denk aan asymptomatische mensen).
- Detectiemethoden zijn zo gevoelig waardoor virussen kunnen worden gevonden zonder aanwezigheid van ziekteverschijnselen.
- Een infectie met hetzelfde virus kan verschillende ziekteverschijnselen veroorzaken, terwijl verschillende virussen dezelfde ziekteverschijnselen kunnen veroorzaken.
- Er zijn virussen die zich niet laten vermeerderen in een celkweek, of waarvoor geen geschikt diermodel bekend is.
De postulaten van Koch hebben een grote bijdrage geleverd aan de kennis over infectieziekten en de bestrijding ervan, maar worden tegenwoordig als achterhaald gezien. Er circuleren vanaf 1937 ook al herziene versies [30]. Nu, ruim 100 jaar later, is er nieuwe kennis en zijn er moderne technieken, waaronder genoom-sequencing, om ziekteverwekkers te achterhalen. Het strikt moeten voldoen aan de Kochse postulaten om causaliteit aan te tonen is daarmee komen te vervallen. Om te kunnen spreken over causaliteit is wat betreft SARS-CoV-2 het volgende aangetoond:
- Het volledige genoom van het virus is gesequenced, waardoor duidelijk is dat het om een betacoronavirus gaat [25]. Het RNA-genoom biedt een manier om de evolutionaire lijnen naar andere coronavirussen te achterhalen.
- Het virus is gekweekt en geïsoleerd in menselijke cellen en zichtbaar gemaakt onder een elektronenmicroscoop [17-26].
- Celkweekstudies hebben aangetoond dat het virus schade kan toebrengen aan de menselijke cellen (cytopathologisch effect) [31, 32].
- Het gekweekte virus kan dieren infecteren en ziekteverschijnselen veroorzaken [29, 33].
- Na infectie worden er specifieke antigenen aangetoond [34].
- Vaccins gericht tegen het virus zijn effectief (zie figuur) [35].
4. COVID-19 zou hetzelfde zijn als griep
Zie voorbeeld [36]
COVID-19 wordt veroorzaakt door SARS-CoV-2 en griep (influenza) door het griepvirus. Er zijn verschillende overeenkomsten tussen die twee virussen, waaronder:
- Klachten: koorts, hoesten, benauwdheid, keelpijn, loopneus, spierpijn.
- Complicaties: longontsteking, ademhalingsproblemen, secundaire bacteriële infecties.
- Risicogroepen: Ouderen en mensen met onderliggende aandoeningen.
- Verspreiding: Via druppels door hoesten en niezen.
Maar er zijn ook duidelijke verschillen waaruit blijkt dat COVID-19 niet hetzelfde is als griep.
IFR en CFR van COVID-19 en griep
COVID-19 en griep zouden in ernst niet van elkaar verschillen, waardoor alle ophef over de coronapandemie en de bijbehorende maatregelen onnodig zouden zijn. Een argument daarvoor is de ‘Infection Fatality Rate‘ (IFR) die hetzelfde zou zijn als griep. Belangrijk hierbij is om een onderscheid te maken tussen IFR en CFR (zie figuur 1):
- De ‘Infection Fatality Rate‘ (IFR) is een schatting van het deel van de geïnfecteerde mensen dat eraan sterft.
- De ‘Case Fatality Rate‘ (CFR) is een schatting van het deel van bevestigde gevallen (diagnose griep of COVID-19) dat eraan sterft. De CFR is dus altijd hoger dan de IFR.
Figuur 1: Verschil tussen CFR en IFR.
De IFR
De IFR is sterk afhankelijk van verschillende factoren, waaronder leeftijdsopbouw, kwaliteit van de zorg, vaccinatiegraad, erfelijke factoren en gezondheidsstatus. Dat betekent dat de IFR voor dezelfde infectie sterk kan verschillen tussen landen, leeftijdsgroepen, periode, etc. De IFR is dus geen eigenschap maar een virus en er is niet één IFR voor SARS-CoV-2. Je komt dan ook verschillende cijfers tegen die je niet altijd (goed) met elkaar kunt vergelijken. De bruikbaarheid ervan is daarom beperkt.
De IFR van SARS-CoV-2
In Nederland werd van maart tot juni 2020 de IFR van SARS-CoV-2 op 1-1,3% geschat [37]. Op sociale media en in de wetenschappelijke literatuur kom je ook een IFR van 0,15% tegen. Dit is gebaseerd op een review waarin op basis van zes ‘systematic reviews‘ de ‘global IFR‘ is berekend [38]. Een probleem aan de review is dat er ook populaties in zijn meegenomen die niet representatief zijn voor het land waarin ze wonen (bijvoorbeeld bloeddonoren). Daardoor wordt het aantal geïnfecteerde mensen overschat en de IFR onderschat. Dit wordt ook min of meer aangegeven [38]:
“No consensus existed on studies of blood donors, clinical samples, workers at no obvious high- risk occupations and various convenience samples; these designs have variable reliability. Reliability increases with careful adjustment for sampling, demographics and other key factors and when missing data are limited. General population sampling is theoretically best, but general population studies may still suffer large bias from selective missingness”
In de periode maart 2020 – februari 2021 zijn in Nederland 24.242 mensen overleden aan COVID-19 en 2.814 mensen vermoedelijk aan COVID-19. Bij een IFR van 0,15 en uitgaande van 24.242 doden zou dat betekenen dat er in die periode 16 miljoenen mensen geïnfecteerd zouden zijn geweest. Dat was natuurlijk niet zo. Bovendien zegt de ‘global IFR‘ niet zoveel, omdat die zo sterk tussen landen kan verschillen en dynamisch is. Een systematic review met meta-analyse waarin alleen gekeken is naar studies met een laag risico op bias laat een IFR van 0,76 zien (zie onderstaande figuur) [39]. In de Nederlandse situatie zou dat betekenen dat 2,4 miljoen mensen met SARS-CoV-2 geïnfecteerd zijn geweest. Dat is in lijn met het PIENTER-onderzoek van het RIVM waar in februari een seroprevalentie van ruim 12% wordt gevonden (exclusief vaccinatie) [40]. Dat zou neerkomen op 2,2 miljoen mensen.

Meta-analyses van de IFR van een SARS-CoV-2-infectie, naar mate van bias [39].
De IFR van het griepvirus
Voor het griepvirus weten de IFR niet omdat die niet wordt bijgehouden. Mensen die geïnfecteerd zijn met het griepvirus komen pas in beeld wanneer ze er ziek door worden. Een schatting is dat de IFR van het griepvirus tussen de 0,02-0,05% is [41].
De CFR
Wanneer gesproken wordt over de CFR gaat het om het aantal doden van de mensen met de diagnose COVID-19 of griep. Net als bij de IFR is ook de CFR van verschillende factoren afhankelijk. Mensen met asymptomatische klachten worden hierbij niet meegenomen. Een gegeven is dat de CFR altijd hoger is dan de IFR omdat het aantal doden nooit meer kan zijn dan het aantal geïnfecteerde.
De CFR van COVID-19
De CFR van COVID-19 werd op februari en maart 2020 op basis van een studie met 82 landen geschat op 4,2% [42]. In Nederland werd in september 2020 een CFR van 5,9 gevonden, maar door de lage testincidentie en het aantal testen per bevestigde persoon is dat waarschijnlijk een overschatting [37].
De CFR van griep
De CFR van de seizoensgriep kan sterk variëren en wordt gemiddeld op 0,1% geschat [43].

Overzicht van het verloop van de CFR van COVID-19 in 10 verschillende landen en wereldwijd gezien [44].

Leeftijdspecifieke CFR’s van COVID-19 in zeven verschillende landen [45]. Zie ook volledige tabel.
Ziekenhuisopname COVID-19 versus griep
In een retrospectieve studie is gekeken naar verschillen tussen COVID-19 en griep wat betreft ziekenhuisopname in Frankrijk [46]. Voor COVID-19 is er gekeken van 1 maart tot 30 april 2020 en voor griep van 1 december tot 28 februari 2019. In totaal kwamen er 89.530 patiënten met COVID-19 in het ziekenhuis en 45.819 met griep. De gemiddelde leeftijd verschilde niet veel (68-71 jaar). Patiënten met COVID-19 hadden vaker overgewicht/obesitas, diabetes mellitus type II, hypertensie, dyslipidemie dan patiënten met griep. Patiënten met griep hadden daarentegen vaker hartfalen, chronische longziekten, levercirrose en anemie. Het sterftepercentage was het hoogst bij patiënten met COVID-19 (16,9 versus 5,8%). De auteurs concluderen [46]:
“In conclusion, significant differences exist between patients with COVID-19 and seasonal influenza requiring hospitalisation. SARS-CoV-2 appears to have a higher potential for respiratory pathogenicity, leading to more respiratory complications in patients with fewer comorbidities, and it is associated with a higher risk of mortality, particularly in adolescents, although any conclusions for this age group must be treated with caution considering the small number of deaths. These findings were confirmed even after we considered the constraints linked to the sudden influx of patients during the epidemic.”
Oversterfte COVID-19 versus griep
Een manier om de ernst van een crisis in uit te drukken is door naar de oversterfte te kijken. Het ‘Centraal Bureau voor de Statistiek‘ (CBS) heeft de oversterfte tijdens de griepepidemie van 2017/2018 vergeleken met die van de eerste golf van de corona-epidemie [47]. Onder oversterfte werd verstaan:
“Oversterfte is een tijdelijke, bijzondere stijging van het aantal overledenen die samenvalt met een bijzondere gebeurtenis, zoals een griepepidemie, hittegolf of corona-epidemie. Het CBS spreekt van oversterfte wanneer het waargenomen aantal overledenen significant hoger is dan het verwachte aantal overledenen in dezelfde periode. In dit artikel gaat het om oversterfte gedurende de totale (griep/corona)epidemie. Er wordt niet gekeken naar significantie.“
Hierbij is rekening gehouden met het verschil in duur. De eerste golf van de coronaepidemie duurde namelijk negen weken, terwijl de griepepidemie van 2017/2018 achttien weken aanhield. De conclusie was dat de relatieve oversterfte tijdens de eerste golf van de coronaepidemie bijna dubbel zo hoog was (34 versus 17%) [47]:
“De griepepidemie van 2017/’18 en de eerste golf van de corona-epidemie in 2020 lijken op het eerste gezicht veel op elkaar: een vergelijkbaar aantal qua oversterfte en een toenemende zorgvraag die leidde tot capaciteitsproblemen. Toch zijn er ook duidelijke verschillen. De corona-epidemie ging gepaard met ingrijpende maatregelen om verspreiding van besmetting te voorkomen, terwijl voor een griepepidemie een deel van de bevolking wordt gevaccineerd. Daarnaast hield de griepepidemie in 2017/’18 achttien weken aan, terwijl de eerste golf van de corona-epidemie negen weken duurde. De oversterfte tijdens de eerste golf van de corona-epidemie was daardoor in relatieve zin bijna dubbel zo hoog als tijdens de griepepidemie. In vergelijking met de griepepidemie overleden tijdens de corona-epidemie meer jongere mensen en meer mannen, was de oversterfte meer geconcentreerd in bepaalde provincies en was de sterfte onder Wlz-zorggebruikers sterker verhoogd.”
Langetermijneffecten van COVID-19
Bij COVID-19 draait het niet alleen om sterfte. Verschillende mensen, zowel jong en oud, gezond en ziek blijven na het doormaken van COVID-19 klachten houden. Bij griep zien we dat niet. Een systematic review met meta-analyse laat zien dat 80% van de mensen waarbij de diagnose COVID-19 was gesteld na 14-110 dagen nog klachten had [48]. Vermoeidheid (58%), hoofdpijn (44%), aandachtsstoornis (27%), haarverlies (25%) en kortademigheid (24%) stonden in de top 5. Een andere studie laat zien dat meer dan 66% van de mensen die ‘Acute respiratory distress syndrome‘ (ARDS) hadden overleefd, na één jaar nog vermoeidheidsklachten had [49].

Langetermijneffecten (14-110 dagen) van COVID-19 [48].
Schattingen zijn dat 20% na een positieve test nog langdurig klachten houdt [54]. Wat betekent dat? In 2020 waren er ruim 11,2 miljoen volwassen Nederlanders (20-70 jaar). Wanneer die allemaal COVID-19 zouden krijgen betekent dat, dat 2,24 miljoen mensen last krijgen van langdurige klachten. Een studie uit het Verenigd Koninkrijk laat wat positievere cijfers zien [55]. Afhankelijk van de manier van meten had 3 tot en met 11,7% na COVID-19 nog klachten (respectievelijk rapportage van specifieke klachten en zelfclassificatie van Long COVID). Tussentijdse resultaten van het LongCOVID-onderzoek van het RIVM onder 1.741 deelnemers laten zien dat bijna 90% ervan de impact als groot tot zeer groot ervaart [56]:
“Bijna 90% van de ondervraagden met langdurige klachten in het LongCOVID-onderzoek geeft aan dat de impact van de langdurige klachten groot tot zeer groot is. Zo’n 34% van de deelnemers geeft op het moment invullen van de vragenlijst aan momenteel niet meer te kunnen werken door de langdurige klachten na een coronabesmetting. Voor 46% van deze deelnemers geldt dat zij minder kunnen werken dan gewoonlijk door de langdurige klachten.”
In een retrospectieve studie is gekeken naar de aanwezigheid van langdurige klachten (tot 6 maanden) na COVID-19 vergeleken met die van griep [57]. Beide groepen bestonden uit meer dan 100.000 deelnemers en waren bij aanvang gematcht op 58 covariabelen. Zowel het totaal aan klachten als alle negen individuele klachten waarnaar gekeken is (vermoeidheid, cognitieve symptomen, ademhalingsproblemen, borst/keelpijn, pijn, spiepijn, angst/depressie, buikklachten, hoofdpijn) kwamen vaker voor na COVID-19.

Langdurige klachten na COVID-19 en griep bij twee gematchte groepen over 6 maanden (A) en na 3-6 maanden (B) [57].

Hazard ratio’s op negen individuele langdurige klachten na COVID-19 (rode lijn) vergeleken met griep (grijze lijn, HR 0,0) bij twee gematchte groepen over 6 maanden (C) en na 3-6 maanden (D) [57]. *** = significant verschil (p<0,05).
Stollingsproblemen
Bij patiënten met een matige tot ernstige vorm van COVID-19 (bijvoorbeeld die op de intensive care liggen) komen relatief vaak stollingsproblemen voor, met name in de longen, maar ook in andere organen (lever en nieren) [58-62]. Dit zien we minder bij griep [63, 64]. In een Nederlandse studie is gekeken naar de incidentie van arteriële veneuze trombosecomplicaties bij ziekenhuispatiënten met COVID-19 en griep [63]. Er was duidelijk te zien dat bij patiënten met COVID-19 vaker trombosecomplicaties voorkwamen dan bij patiënten met griep (zie onderstaande figuur). Een Amerikaanse studie laat een vergelijkbaar beeld zien [64].

Samenvatting van een Nederlandse studie waarin COVID-19 is vergeleken met griep wat betreft trombosecomplicaties [63].
Er is een mechanisme bekend dat voor het bovenstaande waarschijnlijk (mede)verantwoordelijk is. Neutrofielen spelen daarin een belangrijke rol. COVID-19 kan namelijk leiden tot een bovenmatige immuunrespons waarbij het aantal neutrofielen toeneemt. Neutrofielen zijn een type witte bloedcel die virussen onschadelijk kunnen maken met zogenaamde ‘Neutrophil Extracellular Traps’ (NET’s). Deze vormen een soort web dat bestaat uit draden DNA met histonen en andere eiwitten. Deze NET’s immobiliseren het virus, beperken de verspreiding ervan en zorgen ervoor dat antimicrobiële eiwitten het virus kunnen opruimen [621]. Een overmatige productie van deze NET’s, of een te trage verwijdering ervan is echter schadelijk voor de bloedvaten en kan bloedvaten afsluiten. Met name organen met een rijke doorbloeding, zoals longen, nieren en lever, kunnen daar schade van ondervinden. Resten van deze NET’s worden in grote hoeveelheden aangetroffen in het bloed van patiënten met ernstige COVID-19 [65, 66]. Een toename van neutrofielen en de vorming van NET’s wordt overigens ook bij griep gevonden. Dat is niet verwonderlijk want het behoort tot een mechanisme van het aangeboren immuunsysteem om virussen op te ruimen.
5. COVID-19 zou niet in groep A thuishoren
Zie voorbeeld [67]
Er zijn infectieziekten die zo ernstig zijn waardoor ze meldingsplichtig zijn. Die ziekten worden ingedeeld in groepen (A, B1, B2, C) gebaseerd op de mate waarin maatregelen opgelegd kunnen worden[68]:
- Groep A
Mogelijk wettelijke maatregelen: gedwongen opname tot isolatie of thuisisolatie, gedwongen onderzoek, gedwongen quarantaine (inclusief medisch toezicht), verbod van beroepsuitoefening. - Groep B1
Mogelijk wettelijke maatregelen: gedwongen opname tot isolatie of thuisisolatie, gedwongen onderzoek, verbod op beroepsuitoefening. - Groep B2
Mogelijk wettelijke maatregelen: verbod op beroepsuitoefening. - Groep C
Dwingende maatregelen kunnen niet opgelegd worden. Maar melding en persoonsgegevens zijn nodig om de inzet van vrijwillige/te adviseren maatregelen rondom de patiënt of anderen in de gemeenschap mogelijk te maken.
Op 28 januari 2020 is op grond van artikel 20 ‘Wet publieke gezondheid‘ door de toenmalige minister voor Medische Zorg en Sport SARS-CoV-2 in groep A ingedeeld. Dit vastgelegd in artikel 1, ‘Regeling 2019-nCoV‘ [69].
Groep A | Groep B1 | Groep B2 | Groep C |
---|---|---|---|
COVID-19 MERS-CoV Pokken Polio SARS Virale hemorragische koorts | Difterie Influenza Pest Rabiës Tuberculose | Buiktyfus Cholera Groep A-streptokokkeninfectie Hepatitis A Hepatitis B Hepatitis C Kinkhoest Mazelen Paratyfus Rodehond Salmonellose STEC-infectie Shigellose | Antrax Bof Botulisme BRMO Brucellose Creutzfeldt-Jakob Gele koorts Haemophilus influenzae type b-infectie Hantavirusinfectie Legionellose Leptospirose Listeriose Malaria Meningokokken-meningitis en -sepsis Pneumokokkenziekte Psittacose Q-koorts Staphylococcus aureus-infecties Tetanus Trichinellose Tularemie Westnijlvirusinfectie |
Overzicht van meldingsplichtige infectieziekten per groep (A, B1, B2, C) [70].
COVID-19 staat dus in dezelfde groep als MERS-CoV, pokken, polio, SARS en virale hemorragische koortsen zoals ebola. In ernst zou COVID-19 daar echter niet bij die andere virussen de buurt komen, waardoor het niet in groep A zou thuishoren. Ebola heeft bijvoorbeeld een CFR van 50%, terwijl COVID-19 de 5% niet haalt. Er wordt zelfs een ‘global IFR‘ van 0,15 gevonden, hoewel dat percentage niet realistisch is (zie punt 2: COVID-19 zou hetzelfde zijn als griep) [38]. Dat percentage wordt overigens wel aangehaald om het met ebola te vergelijken. Overigens is in Nederland de IFR van ebola 0 (0 doden en 0 geïnfecteerden). Ebola zou dus ook niet in groep A thuishoren.
Een hoge CFR kunnen een virus echter minder gevaarlijk voor de samenleving maken. Mensen met ebola worden namelijk al snel erg ziek en de kans dat ze eraan sterven is groot, waardoor de kans op verspreiding sterk afneemt. Een virus met een hoge CFR (ebola) dat regionaal blijft kan zo tot minder doden leiden dan een virus met een relatief lage CFR (COVID-19) dat pandemische vormen aanneemt. Een ander verschil is dat ebola alleen via direct lichamelijk contact overgebracht kan worden en niet via de lucht. Dat maakt dat de ziekte zeldzaam is en het aantal doden bij een uitbraak relatief klein is. Ondanks de lagere CFR heeft COVID-19 tot veel meer doden geleid dan alle ebola-uitbraken bij elkaar.
Uiteindelijk gaat het echter om de gevolgen (verspreiding, ziekenhuisopnamen, doden) en de maatregelen die nodig zijn om die te beteugelen. Het is niet zo dat de indeling van infectieziekten gebaseerd is op de grootte van de CFR. Rabiës heeft een CFR van praktisch 100%, maar staat ingedeeld in groep B1 [71]. En Lassakoorts staat in groep A, maar heeft een CFR van 1% [72]. Een gegeven is dat COVID-19, ondanks de relatief lage CFR gezorgd heeft voor een pandemische verspreiding, een groot aantal doden, een tekort aan IC- en zorgcapaciteit en een noodzakelijke afschaling van de reguliere zorg. De vraag is bovendien wat de CFR van COVID-19 is zonder vaccinatie en behandeling in het ziekenhuis. Dat zijn argumenten om COVID-19 in groep A te plaatsen.
6. Met een wattenstaafje in de neus om te testen op het coronavirus zou je de hersenen raken
Zie voorbeeld [73]
Op de afbeelding is geen coronatest met een wattenstaafje te zien, maar een transsfenoïdale operatie via de neusholte om een tumor rond de hypofyse te verwijderen. Daarvoor is het nodig om een opening te maken in de benige achterwand van de neus en in de onderkant van het Turks zadel. Met een wattenstaafje is dat niet mogelijk.
Bij een coronatest via de neus wordt met een wattenstaafje de onderkant van de neusholte gevolgd [74]. Dan kom je niet bij de hersenen uit (zie afbeelding). Wil je de hersenen bereiken dan zul je hoger in de neusholte moeten zijn, maar dan kom je het zeefbeen tegen. Dat is een bot met kleine openingen waar de reukzenuwen doorheen lopen. Een wattenstaafje komt daar niet doorheen. Anatomisch gezien kun je met een wattenstaafje de hersenen dus niet bereiken.
7. Bij een antigeen zelftest zou de gebruiker zelf kunnen kiezen voor een positieve of negatieve testuitslag
Zie afbeelding
Op de afbeelding zijn controle-wattenstaafjes voor zorgprofessionals te zien en niet voor de gebruiker zelf om de test mee uit te voeren [75, 76]. Die controle-wattenstaafjes zitten ook alleen in de 25-stuks verpakking.
“External Controls may be used to demonstrate that the reagents and assay procedure are perform correctly. A Positive Control Swab and Negative Control Swab are included as External Controls. Positive and Negative Control Swabs can be used once for an untrained operator and may be necessary by your internal quality control procedures.” [75]
8. Het percentage positief geteste mensen zou zijn gedaald, terwijl het RIVM een stijging rapporteerde
Zie voorbeeld [77]
De cijfers die worden genoemd zijn fictief, zonder enige bronvermelding. Het percentage positieve testen zou volgens die rekensom van 4% (week 26) gedaald zijn naar 2,5% (week 27). Een afname van 1,5%. Het RIVM vermeldt iedere week keurig verschillende soorten cijfers. Het percentage positieve testen, wordt ook vermeld. In week 26 was dat 4,6% (154.534 testen, waarvan 7.148 positief) en in week 27 is dat gestegen naar 13,4% (370.997 testen, waarvan 49.833 positief, zie onderstaande tabel) [78]. Een stijging dus van 8,8% in plaats van een daling van 1,5%.
9. De PCR-test zou geen onderscheid kunnen maken tussen het coronavirus en griep
Zie voorbeeld [79]
De PCR-testen die gebruikt worden kunnen alleen SARS-CoV-2 detecteren en geen griep. De test is daar bewust voor ontworpen (zie ook punt 2) en wordt internationaal als de gouden standaard beschouwd [80]. Dat betekent dat iemand met griep niet positief op SARS-CoV-2 zal worden getest, zoals wordt gesuggereerd. De specifieke RNA-sequenties waarop de PCR-testen voor het coronavirus ontworpen zijn, zijn namelijk niet terug te vinden in het griepvirus.
10. Het CDC zou volgend jaar de PCR-test niet meer gaan gebruiken vanwege de hoge onbetrouwbaarheid
Zie voorbeeld [81]
Aanleiding hiervoor was een ‘Lab Alert‘ van het CDC (Centers for Disease Control and Prevention) die op 21 juli 2021 gepubliceerd werd [82]:
“After December 31, 2021, CDC will withdraw the request to the U.S. Food and Drug Administration (FDA) for Emergency Use Authorization (EUA) of the CDC 2019-Novel Coronavirus (2019-nCoV) Real-Time RT-PCR Diagnostic Panel, the assay first introduced in February 2020 for detection of SARS-CoV-2 only. CDC is providing this advance notice for clinical laboratories to have adequate time to select and implement one of the many FDA-authorized alternatives.”
“In preparation for this change, CDC recommends clinical laboratories and testing sites that have been using the CDC 2019-nCoV RT-PCR assay select and begin their transition to another FDA-authorized COVID-19 test. CDC encourages laboratories to consider adoption of a multiplexed method that can facilitate detection and differentiation of SARS-CoV-2 and influenza viruses. Such assays can facilitate continued testing for both influenza and SARS-CoV-2 and can save both time and resources as we head into influenza season. Laboratories and testing sites should validate and verify their selected assay within their facility before beginning clinical testing.”
De PCR-test waar het hier om gaat (CDC 2019-Novel Coronavirus (2019-nCoV) Real-Time Reverse Transcriptase (RT)-PCR Diagnostic Panel) had in december 2020 een ‘Emergency Use Authorization‘ gekregen van de FDA (Food and Drug Administration) [83]. Dat is een versnelde autorisatie voor gebruik in noodgevallen. De CDC heeft in dat ‘Lab Alert‘ aangekondigd dat ze die autorisatie-aanvraag voor volgend jaar terugtrekken. Tot het einde van het jaar mag die PCR-test nog gebruikt worden, maar daarna niet meer.
In het ‘Lab Alert‘ staat niet dat de betreffende PCR-test onbetrouwbaar is. Het CDC zoekt naar alternatieve testen (dat kunnen ook PCR-testen zijn) die zowel SARS-CoV-2 als influenza (en varianten) in één test kunnen detecteren (multiplexed). Een voordeel daarvan is dat je ook meteen weet of iemand wel of geen griep heeft [82]:
“CDC encourages laboratories to consider adoption of a multiplexed method that can facilitate detection and differentiation of SARS-CoV-2 and influenza viruses. Such assays can facilitate continued testing for both influenza and SARS-CoV-2 and can save both time and resources as we head into influenza season.”
Zie bijvoorbeeld de ‘CDC Flu SC2 Multiplex Assay‘ (naast velen anderen). Dit is een PCR-test die naast het coronavirus ook griep kan detecteren [84]:
“The CDC Influenza SARS-CoV-2 (Flu SC2) Multiplex Assay is a real-time reverse-transcription polymerase chain reaction (RT-PCR) test that detects and differentiates RNA from SARS-CoV-2, influenza A virus, and influenza B virus in upper or lower respiratory specimens.”
11. De PCR-test zou spike-eiwitten kunnen detecteren
Zie voorbeeld [85]
Een PCR-test detecteert en vermenigvuldigd vervolgens stukjes viraal RNA. Dat kunnen verschillende stukjes (targetgenen) zijn, die coderen voor verschillende onderdelen van het virus:
- Spike-eiwit (S-gen)
- RNA-dependent RNA polymerase (RdRP-gen)
- Enveloppe (E-gen)
- Nucleocapside (N-gen)
Het gen voor het spike-eiwit wordt niet als target gebruik [86]:
“De PCR-testen voor SARS-CoV-2 in Nederland zijn oorspronkelijk gericht op twee targets: het E-gen en het RdRP-gen (Corman 2020). Met de ervaring die daarmee is opgedaan, hebben de meeste laboratoria ervoor gekozen om alleen nog voor het meest gevoelige E-gen te testen, ook in verband met schaarste van materialen. “
Dat betekent dat de PCR-test die spike-eiwitten niet zal detecteren. Maar er is nog iets anders. Via het spike-eiwit kan het coronavirus de lichaamscel van de gastheer binnendringen. Het spike-eiwit bevat zelf bevat geen RNA. In de mRNA-vaccins zitten stukjes mRNA die coderen voor het spike-eiwit. Het lichaam wordt daarmee aangezet tot de productie van deze spike-eiwitten en uiteindelijk antistoffen. Het mRNA zelf wordt niet vermenigvuldigd. In de mRNA-vaccins zit overigens maar heel weinig mRNA dat na te zijn afgelezen (translatie) snel afgebroken. Je zult dus geen positieve testuitslag krijgen door alleen de aanwezigheid van de spike-eiwitten, ook al zou het S-gen het target-gen van de PCR-test zijn.
12. De spike-eiwitten die door mRNA-vaccins worden geproduceerd zouden giftig zijn
Zie voorbeeld [87]
De vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna zijn mRNA-vaccins. Dat zijn vaccins die een stukje viraal RNA bevatten met de instructie om het spike-eiwit te maken. Het immuunsysteem reageert op die spike-eiwitten met het maken van afweercellen en antistoffen. Wanneer iemand die gevaccineerd is met een dergelijk vaccin in aanraking komt met het coronavirus is het lichaam daarop voorbereid en kunnen de afweercellen en antistoffen het virus bestrijden. Wanneer die spike-eiwitten giftig zijn, zouden die vaccins het lichaam aanzetten tot het maken van gifstoffen. De studies die dat zouden aantonen doen dat echter niet.
Het idee dat de spike-eiwitten giftig zijn is verspreid door de Canadese professor virale immunologie Byram Bridle. Hij vertelde dat in een interview in het radioprogramma ‘On Point‘ van het Canadese radiostation ‘Global News‘ met Alex Pierson [88]. De spike-eiwitten zouden onder andere in de bloedbaan terecht komen en de bloedvaten en hersenen beschadigen.
Verspreiding van het vaccin in het lichaam
De opname van een mRNA-vaccin gebeurt met name door immuuncellen (macrofagen, dendritische cellen) rond de injectieplaats en afvoerende lymfevaten. Daar blijft het ook voornamelijk. Een klein deel wordt gevonden in andere organen zoals de lever. De bewering dat de spike-eiwitten in de bloedbaan komen is voor een belangrijk deel gebaseerd op een pilot-studie met dertien deelnemers waarin na de eerste vaccinatie met een mRNA-vaccin (Moderna) bij elf deelnemers delen van het spike-eiwit (S1) in het bloed zijn gevonden [89]. Het spike-eiwit bestaat namelijk uit twee subunits: S1 en S2. Deze delen waren na dag één en tot en met dag veertien detecteerbaar, daarna niet meer. De concentratie S1 was bovendien erg laag met een gemiddelde piek van 68 pg/ml. Het spike-eiwit werd in drie van de dertien deelnemers gevonden met een gemiddelde piek van 62 pg/ml. Na de tweede vaccinatie konden de onderzoekers geen S1 of spike-eiwit meer in het bloed meer detecteren. Zoals verwacht nam na de eerste vaccinatie de hoeveelheid antistoffen tegen S1 en het spike-eiwit toe. Als mogelijke verklaring veronderstellen de onderzoekers dat de immuunrespons afweercellen doodt die het spike-eiwit presenteren (antigeen presenterende cellen), waardoor die in de bloedbaan terecht komen. De auteurs geven aan dat onduidelijk is was deze bevindingen nu precies betekenen [89]:
“The clinical relevance of this finding is unknown and should be further explored. “

Illustratie van het spike-eiwit met de subunits (S1 en S2) en het ‘Receptor Binding Domein’ (RBD). S2 is gehecht aan het membraan van SARS-CoV-2 en S2 bevat het RBD waarmee het virus de ACE-receptor van een lichaamscel herkent om binnen te kunnen treden.
Er wordt ook verwezen naar een Japans rapport. Daarin is gekeken naar de farmacokinetiek van het BionTech/Pfizer-vaccin [90]. Daaruit zou volgens Bridle blijken dat de spike-eiwitten zich in het lichaam verspreiden en ophopen in de lever, milt, het beenmerg, bijnieren en eierstokken. Dit baseert hij op een distributiestudie in 21 ratten, die deel uitmaakt van dat rapport. Deze studie is overigens ook meegenomen door het EMA voor de tijdelijke goedkeuring van het vaccin [91]. In deze studie is echter niet gekeken naar de distributie van spike-eiwitten, maar van lipiden die in het vaccin zitten. De ratten kregen daarvoor het mRNA met de radioactief gelabelde lipiden ALC-0159 (aminolipide) en ALC-0315 (PEG-lipide) in suprafysiologische dosis (50 μg) intramusculair geïnjecteerd. Vervolgens is gedurende 48 uur na de injectie de distributie van die lipiden gevolgd. De lipiden werden met name aangetroffen rond de injectieplaats, maar ook in de lever en milt en in kleinere hoeveelheden in andere organen (zie tabel). Over de aanwezigheid van spike-eiwitten kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Beschadigt het spike-eiwit de bloedvatwand?
Er zijn studies, in de context van COVID-19, die aanwijzingen laten zien dat het spike-eiwit en S1 de bloedvatwand kan beschadigen [92-95]. Die studies kunnen mogelijk een bijdrage leveren aan het verklaren van de gezondheidsproblemen die bij COVID-19 en ‘Long COVID‘ optreden. De studies zijn echter prematuur en niet zomaar te vertalen naar de situatie van vaccineren met een mRNA-vaccin. Een paar voorbeelden:
- In één studie werden delen van het SARS-CoV-2-virus teruggevonden in de hersenen van dertien overleden COVID-19-patiënten, waaronder het spike-eiwit [94]. De vraag is wat dat betekent. De onderzoekers hebben vervolgens S1 en S2 in relatief hoge doses direct in muizen geïnjecteerd, waarbij S1 tot ontstekingen en neurologische veranderingen leidde (dorst, stressgedrag). De concentratie van S1 was 4 µg/ml, wat bijna 60.000 keer hoger was dan werd aangetroffen in gevaccineerde mensen (68 pg/ml). De studie laat dan ook niet zien dat dit ook optreedt na vaccinatie met een mRNA-vaccin.
- In een andere studie brachten onderzoekers een pseudovirus met het spike-eiwit in de luchtwegen van hamsters [95]. Het gevolg was dat het endotheel van de longen beschadigd raakte. De onderzoekers suggereren echter op basis van de resultaten dat de antistoffen die worden aangemaakt door vaccinatie daar juist tegen kunnen beschermen [95]:
“This conclusion suggests that vaccination-generated antibody and/or exogenous antibody against S protein not only protects the host from SARS-CoV-2 infectivity but also inhibits S protein-imposed endothelial injury.”
Zorgt het spike-eiwit voor onvruchtbaarheid bij vrouwen?
Voor de ontwikkeling van de placenta is bij placentale zoogdieren het eiwit syncytin-1 nodig. Omdat dit eiwit zou lijken op het spike-eiwit dat door mRNA-vaccin wordt aangemaakt is de gedachten dat deze vaccins voor onvruchtbaarheid zorgen. Op dit moment is daar geen bewijs voor [96-101]. De gelijkenis in aminozuursequentie tussen synctin-1 en het spike-eiwit is erg laag [102]. Er worden bovendien geen afwijkingen aan de placenta [103] en verhoogde risico’s op een miskraam [104, 105] gevonden.
13. Het BioNTech/Pfizer-vaccin zou tot sterfte leiden
Zie voorbeeld
In een fase 2/3-studie naar de effectiviteit en veiligheid van het BioNTech/Pfizer-vaccin gekeken. Bij een grote groep deelnemers (n=43.548) is het BioNTech/Pfizer-vaccin gedurende twee maanden vergeleken met placebo (saline) [106]. Daarin zijn inderdaad mensen overleden die het vaccin hebben gekregen (n=2). In de placebogroep waren er echter meer mensen overleden (n=4) [106]:
“Two BNT162b2 recipients died (one from arteriosclerosis, one from cardiac arrest), as did four placebo recipients (two from unknown causes, one from hemorrhagic stroke, and one from myocardial infarction). No deaths were considered by the investigators to be related to the vaccine or placebo.”
Je kunt dus niet zeggen dat het vaccin tot sterfte leidt. Eerder het tegenovergestelde omdat in de placebogroep het aantal sterfgevallen groter was. Dit was overigens een tussentijdse rapportage, zeker voor wat betreft sterfte als uitkomstmaat. In een latere publicatie is gevonden dat na zes maanden er 15 sterfgevallen waren in de vaccingroep en 14 sterfgevallen in de placebogroep, wat een vergelijkbaar aantal is [107].
14. De deelnemers aan een vaccinstudie zouden weten of ze het vaccin of placebo kregen
Zie voorbeeld [108]
In de publicatie van die studie wordt de blindering niet duidelijk omschreven. Wel wordt er aangegeven dat in ieder geval het personeel dat verantwoordelijk was voor de veiligheidsevaluatie geblindeerd was [106]:
“Site staff who were responsible for safety evaluation and were unaware of group assignments observed participants for 30 minutes after vaccination for any acute reactions.”
Maar dat wil niet zeggen dat de deelnemers wel wisten of ze het vaccin kregen of het placebo. Hoe de blindering is uitgevoerd staat in het studieprotocol [109] en in de voorregistratie [110]. Daarin staat dat zowel de deelnemers als de artsen en de onderzoekers niet wisten wie het vaccin en wie de placebo kreeg. De mensen die het vaccin toedienden wisten het wel, omdat het vaccin in uiterlijk verschilde van het placebo. Het wordt daarom een ‘observer-blinded studie’ genoemd [109]:
“The study is observer-blinded, as the physical appearance of the investigational vaccine candidates and the placebo may differ. The participant, investigator, study coordinator, and other site-staff will be blinded. At the study site, only the dispenser(s)/administrator(s) are unblinded.”
15. Vaccins tegen COVID-19 zouden niet effectief zijn
Zie voorbeeld [111]
Hoewel vaccins wereldwijd worden ingezet om de coronapandemie te bestrijden wordt er getwijfeld aan de effectiviteit ervan. En dat niet alleen. Vaccins zouden het risico op overlijden en opname in het ziekenhuis juist laten toenemen.
Om te onderbouwen dat het risico op ziekenhuisopname groter is na vaccinatie wordt er weleens verwezen naar een rapportage van de COVID-19 uitbraak in de Amerikaanse staat Massachusetts [105]. Deze uitbraak heeft plaatsgevonden na een aantal publieke evenementen. In de maand juli hadden 469 mensen COVID-19, waarvan 346 (74%) volledig gevaccineerd was (doorbraakinfectie) [115]:
“The study details a COVID-19 outbreak that started July 3 in Provincetown, Mass., involving 469 cases. It found that three-quarters of cases occurred in fully vaccinated people. Massachusetts has a high rate of vaccination: about 69% among eligible adults in the state at the time of the study.”
Die cijfers geven echter niet aan dat je met vaccinatie een groter risico loopt op COVID-19 of ziekenhuisopname dan zonder vaccinatie. Dat wordt ook in de publicatie genoemd [115]:
“First, data from this report are insufficient to draw conclusions about the effectiveness of COVID-19 vaccines against SARS-CoV-2, including the Delta variant, during this outbreak. As population-level vaccination coverage increases, vaccinated persons are likely to represent a larger proportion of COVID-19 cases.”
In Massachusetts had 69% minimaal één vaccinatie gehad en de vraag is hoeveel procent van de mensen die naar die evenementen gingen minimaal één keer gevaccineerd was. Wanneer procentueel weinig ongevaccineerde mensen naar die evenementen gingen (met een hogere kans op transmissie) en zich misschien minder vaak, minder snel of helemaal niet laten testen neemt de kans af dat die groep besmet raakt en in het ziekenhuis komt te liggen. Gevaccineerde mensen kunnen zich bovendien veiliger voelen waardoor ze minder snel een besmettingsrisico (publieksevenementen) zullen ontzien. Bovendien beschermt een vaccin niet voor 100% waardoor er altijd doorbraakinfecties zullen optreden.
Er is ander soort onderzoek/analyse nodig om iets te kunnen zeggen over de effectiviteit van vaccins. Dat onderzoek bestaat uit ‘Randomized Controlled Trials‘ (RCT’s) en observationele studies waarin gekeken is naar de ‘real-world vaccin-effectiviteit‘. Dat onderzoek is er en daaruit blijkt dat vaccinatie (met name na de tweede dosis) effectief is tegen infectie met het coronavirus, ziekenhuisopnamen en de productie van antistoffen, ook tegen de deltavariant [35, 106, 116-128].
“In deze rapportage is de effectiviteit van de COVID-19-vaccins tegen ziekenhuis- en IC-opname onderzocht. Dit is gedaan door de ziekenhuis- en IC opnameregistratie van NICE te verrijken met vaccinatiegegevens uit het centrale COVID-19 vaccinatieregister (CIMS). Uit dit onderzoek blijkt dat ziekenhuisopnames vooral plaatsvinden onder ongevaccineerde personen. De vier in Nederland gebruikte COVID-19-vaccins zijn zeer effectief in de preventie van ziekenhuis- en IC-opname in alle leeftijdscategorieën, ook in de huidige periode waarin de deltavariant domineert. In deze deltaperiode was de vaccin-effectiviteit tegen ziekenhuisopname tot nu toe 95%: 92% in de leeftijdsgroep 15-49 jaar, 97% in de leeftijdsgroep 50-69 en 91% bij 70-plussers. De bescherming tegen IC-opname was 97%: respectievelijk 99%, 97% en 95% voor de drie leeftijdsgroepen. Acht maanden na de start van het COVID-19-vaccinatieprogramma in Nederland zijn er nog geen aanwijzingen voor afname van bescherming met de tijd sinds vaccinatie.” [128]
We zien ook dat het merendeel dat met COVID-19 in het ziekenhuis terecht komt niet volledig gevaccineerd is [129].
Leeftijdscategorie | Ziekenhuisopname | Doden | ||
---|---|---|---|---|
Niet volledig gevaccineerd n=34.973 (92) | Volledig gevaccineerd n=2.976 (8) | Niet volledig gevaccineerd n=6.132 (91) | Volledig gevaccineerd n= 616 (9) | |
4 april-19 juni 2021 | ||||
18-49 jaar, n (%) | 10.526 (97) | 295 (3) | 609 (99) | 7 (1) |
50-64 jaar, n (%) | 9.158 (95) | 444 (5) | 1.380 (96) | 58 (4) |
≥65 jaar, n (%) | 9.199 (88) | 1.286 (12) | 3.137 (90) | 363 (10) |
Totaal, n (%) | 28.883 (93) | 2.025 (7) | 5.126 (92) | 428 (8) |
20 juni-17 juli 2021 | ||||
18-49 jaar, n (%) | 2.666 (95) | 146 (5) | 155 (96) | 7 (4) |
50-64 jaar, n (%) | 1.755 (88) | 234 (12) | 290 (93) | 23 (7) |
≥65 jaar, n (%) | 1.668 (74) | 571 (26) | 561 (78) | 158 (22) |
Totaal, n (%) | 6.089 (86) | 951 (14) | 1.006 (84) | 188 (16) |
Aantallen en percentages van ziekenhuisopnamen en doden onder niet volledig en volledig gevaccineerde personen in 13 Amerikaanse staten [129].
Afname van vaccineffectiviteit?
Na verloop van tijd zal de effectiviteit van vaccins voor wat betreft bescherming tegen een SARS-CoV-2-infectie afnemen. In een vaak aangehaalde studie onder gezondheidsmedewerkers nam de vaccineffectiviteit tegen een symptomatische SARS-CoV-2-infectie van 94-96% in maart-juni 2021 af naar 65,5% in juli 2021 [130]. Niet helemaal duidelijk is waardoor dat komt. De auteurs geven aan dat hierbij de opkomst van de deltavariant, de verminderde immuniteit en een versoepeling van de maatregelen waarschijnlijk een rol speelt [130]:
“The dramatic change in vaccine effectiveness from June to July is likely to be due to both the emergence of the delta variant and waning immunity over time, compounded by the end of masking requirements in California and the resulting greater risk of exposure in the community.”

Symptomatische SARS-CoV-2 Infectie en mRNA vaccine-effectiviteit onder gezondheidsmedewerkers van maart tot en met juli 2021 [130].
“Although the antibody titers and assays that best correlate with vaccine efficacy are not currently known, antibodies that were elicited by mRNA-1273 persisted through 6 months after the second dose, as detected by three distinct serologic assays.”
Belangrijker is echter dat er nog geen achteruitgang wordt gezien in de bescherming tegen ziekenhuis- en IC-opname [128, 131-135].
“Our results provide support for high effectiveness of BNT162b2 against hospital admissions up until around 6 months after being fully vaccinated, even in the face of widespread dissemination of the delta variant. Reduction in vaccine effectiveness against SARS-CoV-2 infections over time is probably primarily due to waning immunity with time rather than the delta variant escaping vaccine protection.” [135]
In Nederland is ook duidelijk te zien dat de meeste mensen die met COVID-19-patiënten in het ziekenhuis zijn opgenomen ongevaccineerd zijn [134]. Een verklaring hiervoor is dat na vaccinatie de cellulaire immuniteit (B- en T-geheugencellen) langer hoog blijft dat de humorale immuniteit (antistoffen) [136, 137].

Verdeling van vaccinatiestatus van opgenomen COVID-19 patiënten in het ziekenhuis (links) en op de IC intensive care (rechts), voor patiënten waarvan de vaccinatiestatus bekend was [134]. Van in totaal 1482 COVID-19 patiënten die tussen 1 september en 3 oktober in het ziekenhuis werd opgenomen, was van 1369 (92%) de vaccinatiestatus bekend. In die periode werden 311 COVID-19 patiënten op de IC opgenomen, waarvan bij 282 (91%) de vaccinatiestatus bekend was.

Vaccineffectiviteit (VE) tegen ziekenhuis- en IC-opname in de alfaperiode (4 april-29 mei 2021) en de deltaperiode (4 juli-12 augustus 2021) per leeftijdsgroep en alle leeftijden samen [132].

Vaccineffectiviteit in Israël tegen SARS-CoV-2-infectie, symptomatische COVID-19, ziekenhuis- en overlijden bij personen die volledig gevaccineerd zijn in januari – april [133].
Absoluut risico, relatief risico en ‘Numbers Needed to Vaccinate‘
De vaccineffectiviteit wordt doorgaans uitgedrukt in een ‘Relatieve Risico Reductie’ (RRR). Maar er zijn ook andere uitkomstmaten zoals de ‘Absolute Risico Reductie‘ (ARR) en het ‘Numbers Needed to Vaccinate‘ (NNV). Er wordt weleens gezegd dat het uitdrukken van de vaccineffectiviteit in een RR misleidend is. Dat komt omdat de RR gezien moet worden in relatie tot de kans op besmettingen, ziekenhuisopnamen of doden bij ongevaccineerde. Het AR ligt veel lager en zou massale vaccinatie niet verantwoorden.
Een toelichting op de verschillende manieren waarin resultaten kunnen worden uitgedrukt op basis van ziekenhuisopnamen als uitkomst:
- De ‘Relatieve Risico Reductie’ (RRR) is de verhouding van het risico op ziekenhuisopname tussen gevaccineerde en ongevaccineerde personen.
- De ‘Absolute Risico Reductie‘ (ARR) is het verschil in risico op ziekenhuisopname tussen gevaccineerde en ongevaccineerde personen.
- De ‘Numbers Needed to Vaccinate‘ (NNV) is het aantal personen dat gevaccineerd zou moeten worden om één ziekenhuisopname te voorkomen.
In een review hebben onderzoekers de verschillende soorten risicoreducties per coronavaccin berekend (zie tabel 1) [138]. Te zien is dat de ARR varieert van 0,71 tot 1,20%. Dat betekent dat wanneer een jaar lang 10 miljoen personen worden gevaccineerd er 71.000 – 120.000 SARS-CoV-2-infecties worden voorkomen. Om één SARS-CoV-2-infectie te voorkomen moeten er 83 tot 141 personen worden gevaccineerd. En uitgaande van een ‘Infection Fatality Rate‘ (IFR) van 1,0 worden er 710 tot 1.200 doden voorkomen (2 – 3 per dag).
Vaccin | Resultaten gevaccineerd | Resultaten ongevaccineerd | AR gevaccineerd | AR ongevacineerd | ARR | NNV | RR |
---|---|---|---|---|---|---|---|
BioNTecht/Pfizer | 8/21.720 | 162/21.728 | 0,04% | 0,74% | 0,71% | 141 | 0,05 |
Moderna | 11/15.210 | 185/15.210 | 0,07% | 1,20% | 1,13% | 91 | 0,06 |
AstraZeneca | 30/5807 | 101/58.29 | 0,50% | 1,70% | 1,20% | 83 | 0,30 |
Sputnik V | 16/14.964 | 62/4.902 | 0,40% | 1,30% | 1,20% | 83 | 0,09 |
Janssen | 66/19.306 | 193/19.178 | 0,34% | 1,01% | 0,67% | 149 | 0,34 |
Griepprik | 221/18.797 | 357/13.095 | 1,18% | 2,73% | 1,56% | 64 | 0,43 |
Ebola | 91/91.492 | 880/92.262 | 0,10% | 9,50% | 9,4% | 11 | 0,11 |
Tabel 1: Risico op infectie uitgedrukt in AR (Absoluut Risico), ARR (Absolute Risico Reductie), NNV (Numbers Needed to Vaccinate) en RR (Relatief Risico) voor vier coronavaccins, griepvaccin en een ebolavaccin [138].
Een voorbeeld kan het verduidelijken. In een Israëlische studie is gekeken naar de effectiviteit van het BioNTech/Pfizer-vaccin (volledige dosis) bij volwassenen (≥16 jaar), gedurende vier maanden na de start van de vaccinatiecampagne (mediane follow-up 7 weken) [111]. We zien dan voor ziekenhuisopname een RRR van 0,958 (95,8%), een ARR van 0,0029 (0,29%) en een NNV van 344 (zie tabel 1). Voor sterfte zien we een RRR van 0,925 (92,5%), een ARR van 0,00036 (0,036%) en een NNV van 2.757 (zie tabel 2). Dat betekent dat wanneer 10 miljoen personen zijn gevaccineerd er gedurende zo’n twee maanden 29.000 ziekenhuisopnamen (80 per dag) en 3.600 doden (10 per dag) zijn voorkomen. Dit was in een periode waarin ook andere maatregelen van kracht waren, waaronder een landelijke lockdown.
Geen ziekenhuisopname (n) | Ziekenhuisopname (n) | Totaal | |
---|---|---|---|
Volledig gevaccineerd | 4.714.573 | 596 | 4.714.169 |
Niet gevaccineerd | 1.818.423 | 5.526 | 1.823.949 |
6.532.996 | 6.122 | 6.538.118 |
Tabel 1: Overzicht van ziekenhuisopnamen onder gevaccineerde en ongevaccineerde (≥16 jaar) [121]. Online calculator gebruikt:
- RRR = 0,958 (95,8%)
- ARR = 0,0029 (0,29%)
- NNV = 344 personen
In leven (n) | Doden (n) | Totaal | |
---|---|---|---|
Volledig gevaccineerd | 4.714.031 | 138 | 4.714.169 |
Niet gevaccineerd | 1.823.234 | 715 | 1.823.949 |
6.537.265 | 853 | 6.538.118 |
Tabel 1: Overzicht van het aantal doden onder gevaccineerde en ongevaccineerde (≥16 jaar) [121]. Online calculator gebruikt.
- RRR: 0,925 (92,5%)
- ARR = 0,00036 (0,036%)
- NNV = 2.757 personen
16. Een infectie doormaken zou beter beschermen dan vaccinatie
Er is op dit moment nog veel onduidelijk over hoe goed en hoe lang iemand beschermt blijft na een SARS-CoV-2-infectie en vaccinatie. En die twee met elkaar vergelijken is nog lastiger. Waar kijk je bijvoorbeeld naar? De productie en het verloop van antistoffen (en welke)? De productie en het verloop van B en T-cellen? De kans op transmissie? De kans op herinfectie? Het aantal ziekenhuisopname? Hoe goed is de bescherming tegen varianten? Wel weten we dat de immuunrespons na een SARS-CoV-2-infectie sterk kan verschillen tussen personen. Meer onderzoek (dat geleidelijk beschikbaar zal komen) is dan ook nodig om daar meer duidelijkheid over te krijgen. Enige terughoudendheid tot die tijd lijkt dan ook verstandig.
Niet uitgesloten is dat het doormaken van een SARS-CoV-2-infectie inderdaad beter en langer beschermt dan een vaccin. Maar dat maakt vaccins nog niet nutteloos. Wanneer het beleid zou zijn om iedereen een SARS-CoV-2-infectie te laten doormaken omdat dat een betere en langdurigere bescherming zou geven dan vaccinatie, betekent dat, dat een deel ervan ziek zal worden en eraan zal sterven. Dat is een risico dat afgewogen zal moeten worden. Nog niet gesproken over overbelasting van de zorg met alle gevolgen van dien en de patiënten die langdurig klachten houden. Vaccins worden ingezet om dat te voorkomen. Er is dus sprake van selectiebias.
“We estimated that the BNT162b2 vaccine resulted in an increased incidence of a few adverse events over a 42-day follow-up period. Although most of these events were mild, some of them, such as myocarditis, could be potentially serious. However, our results indicate that SARS-CoV-2 infection is itself a very strong risk factor for myocarditis, and it also substantially increases the risk of multiple other serious adverse events. These findings help to shed light on the short- and medium-term risks of the vaccine and place them in clinical context.” [139]

Absolute risico’s op verschillende complicaties 42 dagen na vaccinatie (BioNTech/Pfizer-vaccin) of SARS-CoV-2-infectie [139].
Desondanks wordt er op sociale media geschreven [140]:
“De mensen die het wel hebben opgelopen, blijven wel tot 8 keer langer beschermd, overigens. Ons eigen immuunsysteem is dus veruit superieur aan de inferieure prik. En dat is geen mening, maar het resultaat van onderstaand onderzoek.”
Onderzoek naar humorale immuniteit (IgG)
De studie waarnaar verwezen wordt laat zien dat na vaccinatie iedere maand de IgG-levels tot 40% daalde [141]. Bij deelnemers die een SARS-CoV-2-infectie hadden doorgemaakt was die daling slechts 4%. Zes maanden na vaccinatie had 16,1% een hoeveelheid antistoffen lager dan de seropositiviteitsdrempel van <50 AU/ml. Bij deelnemers die een SARS-CoV-2-infectie hadden doorgemaakt was dat percentage na negen maanden 10,8%.

Verloop van IgG-levels na vaccinatie (BioNTech/Pfizer-vaccin) en SARS-CoV-2-infectie [141].
Op basis van alleen een stijging van IgG-levels en het verloop daarvan kun je niet alles zeggen over de immuniteit tegen SARS-CoV-2. Het immuunsysteem is veel breder en complexer. Door auteurs van een studie waarin wordt gevonden dat (anti-S) IgG tot >6 maanden relatief stabiel blijft na een SARS-CoV-2-infectie geven aan [142]:
“While immune memory is the source of long-term protective immunity, direct conclusions about protective immunity cannot be made on the basis of quantifying SARS-CoV-2 circulating antibodies, memory B cells, CD8+ T cells, and CD4+ T cells, because mechanisms of protective immunity against SARS-CoV-2 or COVID-19 are not defined in humans.”
Er waren ook duidelijk demografische verschillen tussen de twee groepen (zie onderstaande tabel). De groep die niet gevaccineerd was, was gezonder en jonger [142].
Gevaccineerd | SARS-COV-2-infectie | |
---|---|---|
Aantal deelnemers | 2.653 | 4.361 |
Gemiddelde leeftijd (jaren) | 56,5 | 42,0 |
Leeftijdscategorie (%) 18-59 jaar ≥60 jaar | 48,9 51,1 | 84,0 16,0 |
Etniciteit (%) Arabisch General (grotendeels Joods) Joods ultra orthodox | 10,9 71,9 17,1 | 14,1 44,9 41,0 |
Onderliggende ziekten (%) Diabetes mellitus type II Hypertensie COPD Ischemische hartziekten Solide tumor Chronische nierziekten | 24,8 43,0 10,0 12,3 12,9 7,5 | 11,3 18,5 3,1 4,2 3,9 1,4 |
Een andere studie bevestigt dat de IgG-levels stabiel blijven gedurende drie maanden [143]. In drie andere studies worden andere resultaten gevonden. Die zijn weliswaar een stuk kleiner, maar gezien de beperkte literatuur interessant om kort te bespreken. In één studie (n=34) leidde het doormaken van een milde SARS-CoV-2-infectie na 36 dagen tot bijna een halvering van de IgG-levels [144]:
“Our findings raise concern that humoral immunity against SARS-CoV-2 may not be long lasting in persons with mild illness, who compose the majority of persons with Covid-19.”
In een andere studie (n=74) is er een onderscheid gemaakt tussen symptomatische en asymptomatische SARS-CoV-2-patiënten [145]. Beide groepen werden volgens protocol opgenomen in een ziekenhuis voor isolatie. De IgG-levels waren bij asymptomatische patiënten duidelijk lager dan bij symptomatische patiënten. Opvallend was dat twee maanden na ontslag uit het ziekenhuis de IgG-levels sterk waren gedaald. In de asymptomatische groep met 71,1% en in de symptomatische groep met 76,2%.

Verandering van IgG-levels tijdens de acute fase en acht weken na ontslag uit ziekenhuis [145].
In een andere studie (n=87) is gevonden dat vanaf 1,3 maanden na de eerste symptomen tot en met 6,2 maanden erna de IgG-levels met 22 en 32% zijn gedaald (respectievelijk anti-N IgG en anti-RBD IgG) [146].
In een kleine studie is gevonden dat een mRNA-vaccin (BioNTech/Pfizer) een hogere IgG-respons opwekt tegen SARS-CoV-2 dan een SARS-CoV-2-infectie [147]. Met name na een tweede dosis is een toename van IgG t zien tegen het S1-domein van het spike-eiwit. Een SARS-CoV-2-infectie wekt een hogere antilichamenrespons op tegen het OC43 coronavirus.

Een mRNA-vaccin wekt een hogere IgG antilichamenrespons op tegen SARS-CoV-2 dan een SARS-CoV-2-infectie [147].
Mogelijke verklaringen voor de verschillen die gevonden worden zijn dat studies niet hetzelfde soort IgG hebben gemeten. Dat kan gericht zijn tegen het ‘Receptor Binding Domein‘ (anti-RBD IgG) van het spike-eiwit, maar ook tegen het gehele spike-eiwit (anti-S IgG) of op het nucleocapside (anti-N IgG). Daarnaast zijn er verschillen in demografische gegevens van de deelnemers.
Onderzoek naar cellulaire immuniteit
Verschillende studies laten zien dat een éénmalige vaccinatie binnen een week na het hebben doorgemaakt van een SARS-CoV-2-infectie een grotere cellulaire immuunrespons geeft dan twee vaccinaties zonder een eerdere SARS-CoV-2-infectie te hebben doorgemaakt [136, 137, 148-152]. Een voorbeeld:
In een studie (n=61) zijn na vaccinatie met mRNA-vaccins (Pfizer/BioNTech en Moderna) gedurende zes maanden verschillende geheugencellen van het immuunsysteem gemeten [136]. De antilichamen daalde na verloop van tijd, maar de neutraliserende eigenschappen ervan daalde langzamer. Na zes maanden hadden bijna alle deelnemers nog neutraliserende antilichamen tegen de deltavariant.
B-geheugencellen zijn nodig om bij een infectie snel antilichamen te produceren die het virus bestrijden. Die bleven gedurende de zes maanden hoog (stegen zelfs van 3-6 maanden). Dat was ook te zien voor T-geheugencellen.
Deze resultaten kunnen context bieden voor het begrijpen van mogelijke discrepanties in de werkzaamheid van vaccins bij het voorkomen van infectie versus ernstige ziekte, ziekenhuisopname en overlijden. Een daling van antistoffen zal mogelijk de effectiviteit tegen SARS-CoV-2-infectie doen verminderen. De blijvende cellulaire immuniteit voor ten minste zes maanden, kan echter bijdragen aan snelle recall-reacties die de initiële virale replicatie en verspreiding ervan in de gastheer kunnen beperken, waardoor ernstige ziekte wordt voorkomen. Een samenvatting [136]:
“These studies provide insight into the evolution of immunological memory following SARS-CoV-2 mRNA vaccination. Specifically, the continued increase in SARS-CoV-2-specific memory B cells between 3 and 6 months post-mRNA vaccination, even as antibody levels declined in the same individuals, suggests that prolonged germinal center reactions (14) continue to generate circulating memory B cells for at least several months following vaccination.”
“Furthermore, there may be differences in immunity generated by mRNA vaccination versus infection, as memory B cells 6 months post-vaccination were qualitatively superior at binding VOCs compared to memory B cells 6 months after recovering from mild COVID-19.
“In addition to durable B cell memory, SARS-CoV-2-specific memory CD4+ T cells were relatively stable from 3-6 months post mRNA vaccination, and the vast majority of vaccinees maintained robust CD4+ T cell responses at 6 months. Early CD4+ T cell responses correlated with 3- and 6-month humoral responses, highlighting a role for T cell immunity in shaping the overall response to vaccination.”
“Together, these data identify durable cellular immunity for at least 6 months after mRNA vaccination with persistence of high-quality memory B cells and strong CD4+ T cell memory in most individuals.”
Onderzoek naar SARS-CoV-2-infectie
In een grote retrospectieve studie uit Israël is gekeken naar verschillen in immuniteit tussen [153]:
- Het hebben doorgemaakt van een SARS-CoV-2-infectie (groep 1)
- Vaccinatie (twee doses BioNTech/Pfizer-vaccin) zonder eerder doorgemaakte SARS-CoV-2-infectie (groep 2)
- Het hebben doorgemaakt van een SARS-CoV-2-infectie, plus een enkele vaccinatie (één dosis BioNTech/Pfizer-vaccin).
Die studie laat zien dat het hebben doorgemaakt van een SARS-CoV-2-infectie (groep 1) beter beschermde tegen infectie met de deltavariant en ziekenhuisopname dan volledige vaccinatie (groep 2). Een enkele vaccinatie na het hebben doorgemaakt van een SARS-CoV-2-infectie beschermde echter het beste (groep 3) [153]:
“This study demonstrated that natural immunity confers longer lasting and stronger protection against infection, symptomatic disease and hospitalization caused by the Delta variant of SARS-CoV-2, compared to the BNT162b2 two-dose vaccine-induced immunity. Individuals who were both previously infected with SARS-CoV-2 and given a single dose of the vaccine gained additional protection against the Delta variant.”
Deze studie is vaak gedeeld en bediscussieerd. Enkele opmerkingen (groep 1 versus groep 2):
- Door de matching-procedure is maar 4% van de date gebruikt.
- Deelnemers die gestorven zijn aan een SARS-CoV-2-infectie zijn niet meegenomen. Daardoor kan de vraag niet beantwoord worden of mensen zonder eerdere SARS-CoV-2-infectie moeten worden gevaccineerd of moeten wachten op het doormaken van een natuurlijke SARS-CoV-2-infectie.
- Informatie over het gedrag en het opvolgen van de maatregelen ontbreekt (social distancing en het dragen van mondneusmaskers).
- De gemiddelde leeftijd is jong (36 jaar). Omdat groep 2 voor 28 februari 2021 volledig gevaccineerd was, zal een aanzienlijk deel hebben bestaan uit gezondheidsmedewerkers die een hoger risico lopen om in aanraking te komen met SARS-CoV-2.
In een case-control studie (n=738) onder inwoners van Kentucky is daarentegen gevonden dat vaccinatie in de maanden mei en juni 2021 ruim twee keer beter beschermde tegen infectie met SARS-CoV-2 dan een eerder doorgemaakte SARS-CoV-2-infectie [154]:
“These findings suggest that among persons with previous SARS-CoV-2 infection, full vaccination provides additional protection against reinfection. Among previously infected Kentucky residents, those who were not vaccinated were more than twice as likely to be reinfected compared with those with full vaccination. All eligible persons should be offered vaccination, including those with previous SARS-CoV-2 infection, to reduce their risk for future infection.”
En een Britse studie laat geen verschil in effectiviteit zien tussen het AstraZeneca-vaccin en het hebben doorgemaakt van een SARS-CoV-2-infectie [155]:
“Effectiveness of two doses remains at least as great as protection afforded by prior natural infection.”
Onderzoek naar transmissie
Een manier om uit te drukken hoe besmettelijk iemand is, is de virale lading (het aantal virusdeeltjes). Een veel gebruikte maat daarvoor is de Ct-waarde (Cycle-treshold) van de PCR-test (Polymerase Chain Reaction). Wanneer een monster van een neus- of keelswab in het PCR-apparaat (thermocycler) gedaan wordt, wordt een kenmerkend deel van het virus gekopieerd. Dat gebeurt in cycli. De Ct-waarde geeft aan hoeveel cycli er nodig zijn om een bepaalde drempel van viraal materiaal te overschrijden. Wanneer er veel virusdeeltjes in de neus- of keelswab zitten zal de Ct-waarde lager zijn dan wanneer er geen of weinig virusdeeltjes inzitten.
Er zijn studies die geen verschil laten zien in virale lading tussen ongevaccineerde en gevaccineerde mensen met een positieve PCR-test-uitslag [156-158]. Hoewel dit niet altijd wordt gevonden [158], zou dat kunnen betekenen dat gevaccineerde mensen in dezelfde mate als ongevaccineerde mensen het virus kunnen doorgeven. Er spelen echter ook nog andere factoren een rol. Het blijkt namelijk dat de virusdeeltjes in gevaccineerde mensen minder vaak te kweken zijn dan in ongevaccineerde mensen [157]:
“A positive vaccination status significantly decreased the probability of culture positivity (p = 0.002, Wald test).”
Dat betekent dat het virus(deeltje) anderen niet kan infecteren. Studies laten ook zien dat het met name ongevaccineerde mensen zijn die anderen besmetten [158-161].
“Our data support that the SARS-CoV-2 infectious virus shedding is lower in vaccinated individuals with breakthrough infections (caused by primarily the delta variant) than in unvaccinated individuals with primary infections (caused by SARS-CoV-2 D614G).” [161]

Overzicht van het aantal transmissieparen (bron en ontvanger) in juli en augustus 2021 naar vaccinatiestatus en leeftijdscategorie [161]. Te zien is dat men name ongevaccineerde mensen elkaar besmetten.
17. Door vaccinatie zou je meer kans hebben op sterfte door de deltavariant
Zie voorbeeld [183]
Dit zou blijken uit rapport van de Engelse volksgezondheidsautoriteit PHE (Public Health England) [184]. In dat rapport staat dat ongevaccineerde mensen een sterftepercentage hadden van 0,1% (34 van de 35.521). Volledig gevaccineerde mensen hadden een sterftepercentage van 0,64% (26 van de 4.087). Dat is ruim zes keer meer dan 0,1%. Dus wordt er geconcludeerd [183]:
“Dubbele vaccinatie wordt dus geassocieerd met een 6-voudig risico op overlijden voor de Deltavariant vergeleken met de ongevaccineerden.”
“Voor de “factcheckers” in de censuurkantoren: dat beweren wij niet, het staat in dit document van 18 juni van de Britse federale regering, de tabel komt van pagina 12.”
Hier wordt echter met een aantal aspecten geen rekening gehouden. Het aantal gevaccineerde mensen was bijvoorbeeld groter dan het aantal niet-gevaccineerde mensen. Daarnaast was er een verschil is samenstelling tussen gevaccineerde en niet-gevaccineerde mensen. Gevaccineerde mensen waren ouder dan niet-gevaccineerde en hadden vaker een verhoogd medisch risico (prioriteitsgroepen). Ouderen en risicogroepen waren dus oververtegenwoordigd in de groep van gevaccineerde mensen. Dat maakt de vergelijking niet eerlijk en daar zou voor gecorrigeerd moeten worden. In wetenschappelijk onderzoek is het daarom belangrijk dat de groepen vergelijkbaar zijn of dat er eventueel gestratificeerd wordt. PHE geeft in het rapport wel aan dat de vaccineffectiviteit om ziekenhuisopname te voorkomen op 92 en 94% ligt (respectievelijk voor de alfa- en deltavariant).
Gevallen van spoedeisende zorg en sterfte naar vaccinatiestatus uit het PHE-rapport, blz. 12 (1 februari 2021 tot 14 juni 2021 [184].
Vaccin-effectiviteit om ziekenhuisopname te voorkomen [184].
18. Vaccins zouden de mutatiesnelheid van het virus doen laten toenemen
Wanneer organisme zich voortplanten wordt er genetisch materiaal (DNA of RNA) gekopieerd. Bij mensen en dieren is daar een man(netje) en een vrouw(tje) voor nodig. Het DNA van het nageslacht bestaat dan uit een mix van dat van de moeder en de vader. Daardoor zijn er gelijkenissen, maar ook verschillen (variatie). Virussen hebben geen partner nodig om zich voort te planten. Zij kunnen zich zelfstandig voortplanten, maar daarvoor hebben ze wel een gastheercel nodig. Eénmaal in de cel van de gastheer wordt het genetisch materiaal van het virus gekopieerd om vervolgens de cel te verlaten. Op die manier kunnen virussen zich in het lichaam en ten slotte onder mensen verspreiden.
Wanneer het DNA of RNA wordt gekopieerd ontstaan er altijd wel af en toe foutjes (mutaties). Dat kunnen verschillende soorten mutaties zijn. Bij een spontane puntmutatie gaat het om een verandering van slechts één nucleotide (transversie, transitie, deletie, insertie). SARS-CoV-2 bestaat uit 29.903 van die nucleotiden [185]. Drie nucleotiden bij elkaar (een codon) coderen voor een aminozuur. Een puntmutatie hoeft geen enkel gevolg te hebben. Er zijn namelijk meer soorten codons mogelijk (n=64) dan dat er aminozuren zijn (n=20). Dat betekent dat er meer dan één codon is dat voor eenzelfde aminozuur codeert. Een puntmutatie kan dus alsnog voor hetzelfde aminozuur coderen. Bovendien beschikken cellen over reparatiemechanismen die mutaties herstellen (proofreading).
Bij virussen treden ook regelmatig mutaties op. Gewoonlijk is de mutatiefrequentie van RNA-virussen veel hoger dan die van DNA-virussen, onder andere door het ontbreken van reparatiemechanismen [185]. Coronavirussen vormen echter een uitzondering en beschikken over ‘proofreading enzymen‘ die mutaties tijdens de transcriptie en translatie signaleren en herstellen [186]. Coronavirussen muteren dan ook relatief langzaam vergeleken met andere RNA-virussen. Zijn ze nadelig voor het virus dan verdwijnen ze en zijn ze voordelig voor het virus dan blijven ze bestaan. Zo ontstaan er steeds nieuwe varianten met andere eigenschappen. Van SARS-CoV-2 zijn er naar schatting duizenden varianten [187]. Afhankelijk van die eigenschappen van die nieuwe variant kunnen ze als volgt worden ingedeeld:
- Variant of Interest (VOI)
- Variant of Concern (VOC)
- Variant of High Consequence (VOHC)
De deltavariant van SARS-CoV-2 (momenteel VOC) is bijvoorbeeld besmettelijker geworden dan de vorige varianten. Dat is in het voordeel van het virus. Een virus heeft namelijk voordeel bij zijn verspreiding en niet bij sterfte van zijn gastheer. Uiteindelijk zou SARS-CoV-2 nog maar slechts enkele verkoudheidsklachten kunnen geven en ieder jaar terugkomen.
Naarmate de mutatiesnelheid toeneemt, neemt in theorie ook de kans toe dat er ‘gevaarlijkere‘ varianten ontstaan. Bijvoorbeeld varianten die weer nieuw zijn voor ons immuunsysteem. Bij sommige bestaat het idee dat vaccineren de mutatiesnelheid van SARS-CoV-2 laat toenemen. Of dat zo is, is nog onduidelijk, maar een analyse in twintig landen wijst daar niet op [188]. Daar werd gevonden dat in landen met een hoge vaccinatiegraad er minder mutaties waren dan in landen met een lage vaccinatiegraad [188]:
“Our observations showed that countries with higher vaccination rates generated fewer mutations versus low vaccinated countries. This suggests that there is less of a chance for the virus to gain more virulent mutations in high vaccinated countries.”
In theorie is het mogelijk dat SARS-CoV-2 door selectiedruk sneller gaat muteren en ontsnapt aan vaccinatie. Bijvoorbeeld wanneer mensen niet volledig gevaccineerd zijn of wanneer de immuunrespons niet goed is. Dan krijgt het virus de gelegenheid om zich aan te passen. Vandaar dat volledige vaccinatie belangrijk is en eventueel een derde vaccinatie bij mensen waarbij de immuunrespons onvoldoende was. Onduidelijk hoe dit zich verhoudt tot het doormaken van een SARS-CoV-2-infectie. Het virus krijgt in die situatie wel meer de gelegenheid om zich te repliceren waarbij mutaties ontstaan.
19. Een toename van het aantal vaccinaties zou gevolgd worden door een toename van het aantal sterfgevallen
Dit is een uitspraak van de Franse viroloog Luc Montagnier (1932), de ontdekker van het hiv-virus (waar hij samen met twee anderen in 2008 de Nobelprijs voor gekregen heeft [189]:
“You see it in each country, it’s the same: the curve of vaccination is followed by the curve of deaths.”
Andere virologen denken daar echter weer anders over. Het is weinig zinvol om meningen van virologen tegenover elkaar te zetten. Belangrijk is of het klopt wat Montagnier zegt. Wordt in ieder land de curve van massa-vaccinatie gevolgd door een stijging van het aantal doden? Dat is een bewering die goed te controleren is. In Nederland, Engeland, Spanje, Italië, Frankrijk, Canada en Amerika is die stijging echter niet te zien (zie afbeelding) [190]. Die curves gaan duidelijk anders dan Montagnier beweert.
20. Lectines uit granen en peulvruchten zouden het coronavirus de cel binnenloodsen
Zie voorbeeld [191]
Hiervoor wordt verwezen naar een studie die met name in menselijke cellijnen is gedaan [192]. In deze cellen zijn plasmiden ingespoten die coderen voor verschillende receptoren, waaronder C-type lectine-receptoren (CLR’s). CLR’s behoren tot een groep van meer dan duizend eiwitten, waar twee hoofdindelingen van zijn [193]:
- CLR’s die zich los in het bloed of slijmvlies bevinden.
Deze CLR’s stimuleren door opsonisatie de fagocytose, remmen de groei van micro-organismen en maken deel uit van het complementsysteem. Voorbeelden van CLR’s zijn:- ‘Surfactant Protein D‘ (SP-D)
- ‘Mannose-binding lectin‘ (MBL)
- Teranectin
- CLR’s die door het celmembraan van (immuun)cellen steken (transmembraaneiwitten).
Deze CLR’s komen voor op onder andere dendritische cellen, macrofagen, natural killercellen en endotheelcellen (binnenkant bloedvatwand). Door het contact met de intra- en extracellulaire omgeving kunnen ze verschillende intracellulaire signalen starten die leiden tot een immuunrespons. Ze doen ook dienst als ‘Cell Adhesion Molecules‘ (E-, P- en L-selectins) die (immuun)cellen in de extracellulaire ruimte kunnen binden. Voorbeelden zijn:- ‘Mannose receptor‘ (MR)
- Dectin-1, ‘Dendritic Cell-Specifik Intercellular adhesion molecule-3 Grabbing Non-integrin‘ (DC-SIGN)
- ‘DEC-205-associated C-type Lectin-1‘ (DCL-1)
- ‘Macrophage Galactose-type Lectin’ (MGL)
- Sialoadhesin
- Thrombomodulin
- Selectins
CLR’s kunnen bepaalde suikerstructuren (glycoproteïne) van pathogene bacteriën, virussen en andere indringers herkennen en eraan binden [193-196]. Voor deze binding zijn ze vaak afhankelijk van calcium. Net als de bekendere ‘Toll Like Receptors‘ (TLR) zijn het belangrijke ‘Pattern Recognition Receptors‘ (PRR’s). Zo zijn er CLR’s die bindingsplaatsen hebben voor het HIV-1-, hepatitis C- en ebolavirus [193].
De verschillende soorten CLR’s binden aan verschillende soorten suikers (mannose en fructose, glucanen) om vervolgens een immuunrespons op te starten. Het spike-eiwit van SARS-CoV-2 bevat ook verschillende suikerstructuren waardoor CRL’s daar mogelijk een rol bij kunnen spelen.

Veronderstelde mechanisme waarbij specifieke C-lectine-receptoren binden aan het SARS-CoV-2 spike-eiwit [195].
Genetische variatie in CLR’s kan ervoor zorgen dat niet iedereen hetzezelfde op infectieziekten reageert. Verschillende virussen zijn echter zo geëvolueerd dat ze deze verdediging kunnen omzeilen en zelfs in hun voordeel kunnen ombuigen door er toegang tot de cel mee te krijgen [194].
“In this battle for infection, some pathogens have evolved strategies to circumvent the role of CLRs in activating immunity and even to divert CLRs to their benefit. Many enveloped viruses associate with CLRs and other host factors at the cell surface to facilitate the transfer towards their specific entry receptors that will trigger fusion of viral and host membranes. “
De studie die is aangehaald laat zien dat CLR’s de ACE-receptor kunnen faciliteren bij het binnenlaten van SARS-CoV-2 in de cel [192]:
“We have shown that transmembrane lectins act as attachment receptors, rather than entry receptors for SARS-CoV-2, thus facilitating the infection via the canonical ACE2 pathway.”
Met lectines zoals te vinden zijn in granen en peulvruchten heeft het echter niets te maken. De expressie van CLR’s wordt niet beïnvloed door het binnenkrijgen van lectines. Lectines afkomstig van planten en zeewier lijken met name antivirale eigenschappen te hebben (wanneer de virussen een enveloppe hebben) [197-202].
“The presence of glycoproteins in the viral envelope opens a wide range of possibilities for application of lectins to solve different types of problems involved with viral infections such as COVID-19. In the therapeutic area, the lectins could be considered leading molecules for the development of new antiviral approaches due to their ability to inhibit viral entry in the host cell” [201].